Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/5005 BESLU
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden,
verweerder,
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
Jachthaven Stichting Muiden, gevestigd te Muiden (hierna: de Stichting).
Bij besluit van 5 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder
meegedeeld dat vergunning is verleend op grond van de Monumentenwet 1988 (Mw).
Verweerder heeft het bezwaarschrift van eisers van 5 oktober 2006 bij brief van
16 oktober 2006 ter behandeling doorgestuurd naar deze rechtbank, aangezien de verleende monumentenvergunning ingevolge artikel 14a, eerste lid, van de Monumentenwet is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 21 maart 2007. Van de zijde van eisers zijn ter zitting verschenen [eiser 1] en [eiser 2]. Namens verweerder is verschenen mr. O. Netze. De Stichting heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden en is artikel 14a van de Monumentenwet gewijzigd. Als gevolg hiervan is op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
De Stichting heeft op 29 december 2005 bij verweerder een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet ingediend voor het bouwen van een steiger bij het Muiderslot in de monding van de Vecht. De nieuwe steiger voorziet in ligplaatsen voor ongeveer 90 schepen rond het beschermde rijksmonument Muiderslot.
Deze vergunning is op 3 juli 2006 van rechtswege verleend. Op dat moment was het ontwerpbesluit nog niet ter inzage gelegd ten behoeve van het indienen van zienswijzen. Aan eisers kan mitsdien niet worden verweten geen zienswijzen te hebben ingediend nu zij daartoe niet in de gelegenheid zijn gesteld.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de van rechtswege verleende monumentenvergunning.
Tussen partijen is niet in geschil dat het onderhavige bouwplan ziet op het wijzigen van het beschermde rijksmonument Het Muiderslot, waarvoor ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet 1988 vergunning is vereist.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 oktober 2007, te vinden op www.rechtspraak.nl LJN: BB5236 dienen bij het verlenen van een monumentenvergunning ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet, gelet op de memorie van toelichting bij dit artikel (Tweede Kamer 1986-1987, 19881, nr. 3, p. 20), in het concrete geval de belangen van de aanvrager te worden afgewogen tegen het algemeen belang dat is gediend met de bescherming van het monument. Het resultaat van deze belangenafweging moet door de rechter terughoudend worden getoetst.
De wetgever heeft, om de aanvrager niet de dupe te laten worden van een nalatige en traag reagerende overheid, in artikel 16, vierde lid, van de Monumentenwet 1988 op het niet tijdig beslissen op de aanvraag als sanctie gesteld dat er een vergunning van rechtswege ontstaat. Bij een van rechtswege verleende vergunning zijn burgemeester en wethouders niet langer bevoegd om nog op de aanvraag te beslissen.
Tot 1 juli 2005 hadden burgemeester en wethouders nog wel de mogelijkheid om op grond van een in de bezwaarfase alsnog te maken belangenafweging, een van rechtswege verleende vergunning te herroepen en alsnog te weigeren. Nu bij de aanvraag van een monumentenvergunning de uniforme openbare voorbereidingsprocedure dient te worden gevolgd als gevolg waarvan belanghebbenden direct beroep bij de rechtbank dienen in te stellen, is de mogelijkheid voor het bestuursorgaan om een van rechtswege verleende vergunning in heroverweging te nemen komen te vervallen.
De rechtbank ziet geen ruimte de van rechtswege verleende vergunning te vernietigen enkel en alleen omdat deze niet is gemotiveerd en geen blijk geeft van een genoegzame afweging van de betrokken belangen. Het ontbreken van motivering is immers inherent aan de van rechtswege verleende vergunning en zou de bescherming van de aanvrager teniet doen.
Dit betekent evenwel niet dat de rechtbank de van rechtswege verleende vergunning in beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. Eisers, omwonenden van het Muiderslot, hebben beroep ingesteld tegen de van rechtswege verleende vergunning en hebben daarbij gewezen op de negatieve adviezen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (de Rijksdienst), de monumentenadviescommissie en de welstandscommissie van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland. Deze adviseurs zijn allen van mening dat verlening van de vergunning niet verleend dient te worden omdat de steiger zal leiden tot een ernstige aantasting van het rijksmonument Het Muiderslot.
De redengevende omschrijving van het monument luidt als volgt:
“Het Muiderslot. In vestingwerken en grachten gelegen vierkant kasteel met ronde hoektoren, kort na 1280 gesticht. Gerestureerd van 1895-1910.”
De rechtbank leidt uit de redenomgevende beschrijving af dat de bescherming zich niet alleen uitstrekt tot het kasteel zelf doch ook tot de vestingwerken en grachten.
De steiger wordt gebouwd pal onder het gehele zuidwestelijke bastion behorende bij het Muiderslot.
De situatie is, aldus het advies van de Rijksdienst, zeer beeldbepalend vanwege de ligging aan de monding van de Vecht en de entree tot de oorspronkelijke vesting Muiden met de strategische vrije ligging van het Muiderslot. Deze beeldbepalende en historische context is mede aanleiding geweest voor de aanwijzing van Muiden als beschermd stadsgezicht. De aanleg van de steiger vormt een visuele aantasting van het beeld naar het Muiderslot toe vanaf de zuidwestelijke zijde. Behalve de steiger zelf gaat het ook om de met de steiger onlosmakelijke functie als aanlegplaats voor boten en plezierjachten die het beeld mede gaan bepalen, aldus de Rijksdienst.
Verweerder heeft in beroep aangegeven dat, bij tijdige signalering van de fatale termijn, de vergunning vanwege de negatieve adviezen zou zijn geweigerd. Verweerder heeft in dat verband gewezen op een ambtelijk voorstel van 8 augustus 2006, waarin een ontwerp-weigeringsbesluit werd voorgesteld.
Vergunninghouder heeft, alhoewel daartoe bij brief van 13 december 2006 uitgenodigd, niet schriftelijk op het beroep gereageerd en heeft zich, alhoewel bij aangetekende brief van 2 augustus 2007 uitgenodigd, niet ter zitting laten vertegenwoordigen. De rechtbank gaat er van uit dat het belang van vergunninghouder is gelegen in verruiming van de capaciteit van de door vergunninghouder geëxploiteerde jachthaven. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van vergunninghouder in redelijkheid niet kunnen worden geacht zwaarder te wegen dan het algemeen belang dat is gediend met de bescherming van het monument. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in het beroep in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de monumentenvergunning, gelet op de negatieve adviezen, niet had mogen worden verleend. De van rechtswege verleende monumentenvergunning zal dan ook worden vernietigd.
Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank is niet gebleken dat eisers kosten voor rechtsbijstand hebben gemaakt die op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerkingen zouden kunnen komen. Verweerder dient wel het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3, bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4, bepaalt dat de gemeente Muiden het gestorte griffierecht ad. € 141 (Zegge honderdeenenveertig euro) aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gewezen op 30 november 2007 door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter,
in tegenwoordigheid van R.E. Toonen, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.