ECLI:NL:RBAMS:2007:BG2379
Rechtbank Amsterdam
- Kort geding
- Sj.A. Rullmann
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van conservatoir beslag in kort geding tussen M&E en [bedrijf 1]
In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam diende, ging het om de vraag of het leggen van een conservatoir beslag door [bedrijf 1] op de derdenrekening van M&E als misbruik van recht moest worden aangemerkt. De procedure vond plaats in het kader van een geschil dat voortvloeide uit een zakelijke relatie tussen M&E en [bedrijf 1], waarbij M&E motoronderdelen voor [bedrijf 1] reconditioneerde. De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorziening van M&E om het beslag op te heffen, en oordeelde dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag afhankelijk was van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging. Hierbij werd gekeken naar de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de impact van het beslag op de belangen van M&E.
De voorzieningenrechter stelde vast dat [bedrijf 1] een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis had, dat M&E verplichtte tot afgifte van goederen. M&E had betoogd dat [bedrijf 1] misbruik maakte van het beslagrecht, maar de rechter oordeelde dat er geen sprake was van een verkapt beslag onder de schuldeiser, omdat het bedrag op de derdenrekening was overgemaakt op voorstel van M&E zelf. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat M&E volledig aan haar leveringsverplichting kon voldoen, en dat er geen aanleiding was om het beslag op te heffen. M&E werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [bedrijf 1] op EUR 1.067,00 werden begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van de concrete omstandigheden bij de beoordeling van de rechtmatigheid van conservatoir beslag en de rol van uitvoerbare titels in dergelijke geschillen.