In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 20 februari 2008, hebben eisers, eigenaren van appartementen in een complex, Utopia aangesproken om twee ligplaatsen in de jachthaven ter beschikking te stellen op basis van een erfdienstbaarheid. De eisers vorderden dat Utopia hen binnen een week na betekening van het vonnis twee ligplaatsen zou toewijzen, met een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag bij niet-nakoming. Utopia betwistte de vordering en voerde aan dat deze was verjaard op grond van artikel 3:106 BW, omdat er sinds 1971 geen ligplaatsen aan de eisers waren toegewezen. Utopia stelde ook dat de erfdienstbaarheid door non-usus was teniet gegaan, omdat deze gedurende lange tijd niet was uitgeoefend.
De rechtbank oordeelde dat de eisers in beginsel recht hadden op de uitoefening van de erfdienstbaarheid, en verwierp het verweer van Utopia. De rechtbank stelde vast dat het enkele niet uitoefenen van de erfdienstbaarheid door de eisers niet leidde tot verjaring of rechtsverwerking. Utopia's argument dat de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:78 BW kon worden opgeheven, werd eveneens verworpen, omdat de erfdienstbaarheid al bestond op het moment dat de nieuwe wet in werking trad. De rechtbank oordeelde dat Utopia binnen drie maanden na betekening van het vonnis de ligplaatsen moest toewijzen en stelde een dwangsom vast voor het geval van niet-nakoming. Utopia werd veroordeeld in de proceskosten van de eisers.
Dit vonnis benadrukt de bescherming van erfdienstbaarheden en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden opgeheven of verjaard. Het bevestigt ook dat het niet uitoefenen van een erfdienstbaarheid niet automatisch leidt tot verlies van rechten, mits er geen strijdige omstandigheden zijn die de uitoefening belemmeren.