Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 07/246 AW
[eiser], wonende te Duivendrecht,
eiser,
vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van de Veerdonk,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.H.G.T.E. de Wit, T. Kriek en D. Kransen.
De rechtbank heeft op 15 januari 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 6 december 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 23 oktober 2007.
Bij de Brandweer Amsterdam bestaan er binnen de uitrukdienst een zogenaamde A- en B-ploeg. Beide ploegen bestaan uit ongeveer 125 brandweermedewerkers. Eiser is werkzaam binnen de B-ploeg.
Op 5 november 2005 meldt (vrijwel) de gehele A-ploeg zich ziek. De Commandant van de Brandweer is van mening dat de ziekmeldingen, gelet op de massaliteit daarvan, verband houden met de lopende onderhandelingen over het Functioneel Leeftijdsontslag (FLO). Bij besluiten van 10 november 2005 heeft verweerder dan ook medegedeeld dat de bezoldiging van de medewerkers van de A-ploeg over de op 5 november 2005 ten onrechte niet gewerkte uren zal worden ingehouden. Voorts heeft verweerder medegedeeld dat de betrokkenen zich schuldig hebben gemaakt aan plichtsverzuim. Bij eenzelfde of soortgelijke handeling in de toekomst zal een disciplinaire maatregel worden opgelegd. In de wekelijkse personeelsuitgave van de ‘Flits’, die onder de medewerkers van de A- en B-ploeg wordt verspreid, besteedt de Brandweer aandacht aan de massale ziekmelding van 5 november 2005.
Op 6 december 2005 heeft eiser zich ziek gemeld. Naast eiser hebben op die dag ook (vrijwel) alle andere medewerkers van de B-ploeg zich ziek gemeld.
Bij brief van 12 december 2005 heeft de Commandant geconstateerd dat eiser de ziekmelding als stakingsmiddel heeft gebruikt. De Commandant is dan ook voornemens de bezoldiging over de ten onrechte niet gewerkte uren in te houden alsmede, in verband met plichtsverzuim, bij wijze van disciplinaire maatregel twee verlofdagen in te houden.
Op 10 januari 2006 heeft een zienswijzengesprek plaatsgevonden.
Bij besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder mede gedeeld dat de bezoldiging over de op 6 december 2005 ten onrechte niet gewerkte uren zal worden ingehouden op grond van artikel 453 van het Ambtenaren Reglement Amsterdam (ARA). Voorts zal, bij wijze van disciplinaire maatregel, één verlofdag worden ingehouden op grond van artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder c, van het ARA. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 13 maart 2006 gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser op de dag van ziekmelding door een bedrijfsarts is onderzocht. Deze achtte eiser arbeidsgeschikt, zodat het ervoor gehouden moet worden dat eiser die gehele dag arbeidsgeschikt was en zich dus ten onrechte ziek heeft gemeld. Eiser heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan arbeidsverzuim als gevolg van verwijtbaar of nalatig handelen, zodat de bezoldiging over vier niet gewerkte uren kon worden ingehouden. Het verwijtbaar of nalatig handelen levert voorts plichtsverzuim op, zodat een disciplinaire maatregel kon worden opgelegd. Nu eiser zich na zijn bezoek aan de bedrijfsarts hersteld heeft gemeld, is er terecht één verlofdag ingehouden, aldus verweerder.
In beroep heeft eiser – kort weergegeven – aangevoerd dat hij zich heeft ziek gemeld in verband met een verrekte spier, conform het ziekteverzuimprotocol, omdat hij zich niet in staat voelde om op dat moment zijn zware werkzaamheden te verrichten. De ziekmelding was dus terecht. De controle door de bedrijfsarts, waarbij geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, is onvoldoende zorgvuldig en in strijd met de eisen die de Brandweer zelf ten aanzien van de inzetbaarheid hanteert. Het onderzoek is voorts een momentopname, welke uren na de ziekmelding heeft plaatsgevonden en niets zegt over eisers conditie ten tijde van zijn ziekmelding. Eiser heeft zich in opdracht van de kazernemanager bij de bedrijfsarts gemeld. De bedrijfsarts achtte eiser arbeidsgeschikt, waarna eiser zich rond 12.30 uur telefonisch bij de kazernechef heeft gemeld. Eiser moest thuis blijven en heeft dit gedaan. Eerst om 18.00 uur heeft de kazernechef gebeld met de mededeling dat eiser alsnog moest verschijnen, waarna eiser aan het werk is gegaan. Eiser ziet dan ook niet wat hem verweten wordt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 453, eerste lid, van het ARA wordt over de tijd van arbeidsverzuim als gevolg van nalatigheid of verwijtbaar handelen van de ambtenaar, hem geen bezoldiging betaald, onverminderd de elders in de rechtspositieregelingen gegeven regels met betrekking tot het niet vervullen van de betrekking.
Ingevolge artikel 511, eerste lid, van het ARA gaat arbeidsongeschiktheid in op de dag dat de ambtenaar zich volgens de procedure genoemd in artikel 502a, eerste lid, arbeidsongeschikt heeft gemeld. Ingevolge het tweede lid eindigt de arbeidsongeschiktheid op het moment dat de ambtenaar:
a op advies van de arbodeskundige medisch geschikt is verklaard voor het volledig vervullen van zijn functie, of
b zijn functie volledig is gaan vervullen, tenzij dit in strijd is met de voorschriften van de arbodeskundige of gemaakte afspraken.
Ingevolge artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder c, van het ARA kan de ambtenaar de straf worden opgelegd van vermindering van het recht op vakantie met ten hoogste drie dagen.
Vaststaat dat eiser op de datum van ziekmelding, 6 december 2005, is onderzocht door een bedrijfsarts. Na het aanhoren van diens conclusie, namelijk dat eiser arbeidsgeschikt geacht moest worden, heeft eiser zich hersteld gemeld bij de Kazernechef. Om 18.00 uur heeft hij opdracht gekregen om weer aan het werk te gaan, wat hij heeft gedaan. In geschil is derhalve slechts de vraag of eiser arbeidsongeschiktheid heeft voorgewend in de periode vanaf zijn ziekmelding tot het moment waarop hij door de bedrijfsarts arbeidsgeschikt is verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder aan het oordeel van de bedrijfsarts niet de conclusie verbinden dat eiser reeds vanaf het moment van ziekmelding arbeidsgeschikt geacht moet worden en dus van meet af aan arbeidsongeschiktheid heeft voorgewend. De uitleg die verweerder aan artikel 511 van het ARA geeft, namelijk dat als iemand dezelfde dag dat hij zich ziek meldt door de bedrijfarts wordt onderzocht en door deze arbeidsgeschikt wordt geacht, hij geacht wordt de gehele dag arbeidsgeschikt te zijn geweest, kan de rechtbank niet volgen. Immers, gelet op het bepaalde in artikel 511 van het ARA gaat arbeidsongeschiktheid in op de dag dat de ambtenaar zich arbeidsongeschikt heeft gemeld, en eindigt deze op het moment dat de ambtenaar op advies van de arbodeskundige medisch geschikt is verklaard. Dat betekent dat vanaf het moment van ziekmelding het wettelijk vermoeden van arbeidsongeschiktheid bestaat. Dat wettelijk vermoeden kan slechts opzij worden gezet indien er een verklaring van arbodeskundige zou zijn waarin deze uitdrukkelijk een oordeel heeft gegeven over de (mate van) arbeidsgeschiktheid van eiser in de periode tussen de ziekmelding en het moment van onderzoek. Een dergelijk oordeel is in de verklaring van de bedrijfarts niet te vinden.
Het standpunt van verweerder dat eiser verwijtbaar of nalatig heeft gehandeld door arbeidsongeschiktheid voor te wenden, vanaf het moment van ziekmelding tot het moment dat hij arbeidsgeschikt wordt geacht door de bedrijfsarts, is dan ook onvoldoende (medisch) onderbouwd. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder niet op grond van artikel 453, eerste lid, van het ARA kon overgaan tot het inhouden van eisers bezoldiging, zodat het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
Nu aan het plichtsverzuim, en het inhouden van één verlofdag, door verweerder eveneens het verwijtbaar of nalatig handelen wegens het zich ten onrechte ziekmelden ten grondslag is gelegd, kan ook dit deel van het bestreden besluit, gelet op het bovenstaande, geen stand houden.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep gegrond zal worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Verweerder wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van verleende rechtsbijstand die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting x factor 1 x € 322,00).
De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht, nu dat in deze zaak niet is geheven.
De rechtbank beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op eisers bezwaarschrift met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 (zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 16 januari 2008 door mr. R.B. Kleiss, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Dutrieux, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: A