ECLI:NL:RBAMS:2008:BC2274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5146 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ziekmelding brandweermannen Amsterdam en de gevolgen voor bezoldiging en plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een brandweerman en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, werkzaam binnen de A-ploeg van de Brandweer Amsterdam, had zich op 5 november 2005 ziek gemeld, samen met vrijwel alle andere leden van zijn ploeg. De Commandant van de Brandweer had daarop een brief gestuurd waarin hij aangaf dat de massale ziekmelding mogelijk verband hield met lopende onderhandelingen over het Functioneel Leeftijdsontslag (FLO). De eiser werd verweten dat hij zich niet had gehouden aan de verplichtingen bij ziekte, omdat hij niet was onderzocht door een bedrijfsarts op de dag van zijn ziekmelding. Het college van burgemeester en wethouders besloot de bezoldiging van de eiser in te houden en hem een waarschuwing te geven voor plichtsverzuim.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de verweerder niet kon standhouden. De rechtbank stelde vast dat de eiser op de datum van ziekmelding niet was bezocht door een bedrijfsarts en dat er geen medische onderbouwing was voor de conclusie dat hij zich had voorgedaan als arbeidsongeschikt. De rechtbank benadrukte dat het wettelijk vermoeden van arbeidsongeschiktheid geldt vanaf de dag van ziekmelding en dat dit vermoeden alleen kan worden weerlegd door een verklaring van een arbodeskundige. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht, aangezien deze niet geheven was. De uitspraak werd gedaan door rechter R.B. Kleiss, in tegenwoordigheid van griffier A.E. Dutrieux.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/5146 AW
tussen:
[eiser], wonende te Almere,
eiser,
en:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.H.G.T.E. de Wit, T. Kriek en D. Kransen.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 24 oktober 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 20 september 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 23 oktober 2007.
2. OVERWEGINGEN
Eiser is werkzaam binnen de zogenaamde A-ploeg van de Brandweer Amsterdam. Deze ploeg bestaat uit ongeveer 125 brandweermedewerkers. Op 5 november 2005 heeft eiser zich ziek gemeld. Naast eiser hebben op die dag ook (vrijwel) alle andere medewerkers van de A-ploeg zich ziek gemeld.
De Commandant van de Brandweer heeft op diezelfde dag aan alle medewerkers die zich hebben ziek gemeld per koerier een brief gestuurd. In deze brief geeft hij aan dat de ziekmelding, gelet op de massaliteit daarvan, vooralsnog verband lijkt te houden met de lopende onderhandelingen over het Functioneel Leeftijdsontslag (FLO). Indien de ziekmelding van de betrokkene onterecht blijkt te zijn, zal de bezoldiging over de ten onrechte niet gewerkte uren worden ingehouden.
Bij besluit van 10 november 2005 heeft verweerder medegedeeld dat eiser op de dag van de ziekmelding door een bedrijfsarts is bezocht, maar niet thuis is aangetroffen. Eiser heeft zich kennelijk opzettelijk niet gehouden aan de geldende verplichtingen bij ziekte. De bezoldiging over de op 5 november 2005 ten onrechte niet gewerkte uren zal dan ook worden ingehouden. Voorts heeft verweerder medegedeeld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Wanneer eiser zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde of soortgelijke handeling zal een disciplinaire maatregel worden opgelegd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 10 november 2005 gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat het, gelet op de bijzondere omstandigheden op 5 november 2005, gelegen in de massale ziekmelding, voor rekening van eiser kan komen dat hij op die dag niet voor 17.00 uur is onderzocht door een arts van de arbodienst. Immers, van een brandweerman mogen onder bijzondere en zwaarwegende omstandigheden gedragingen worden verwacht, die uitstijgen boven de plichten die voor reguliere gevallen gelden. Van eiser had verwacht mogen worden dat hij, toen hij om 17.00 uur nog niet was onderzocht, dit had gemeld bij de kazernemanager om te vernemen of wellicht sprake was van een vergissing en wat hij eventueel nog kon doen om op zeer korte termijn een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken. Nu eiser uitsluitend thuis de komst van de bedrijfsarts heeft afgewacht dient het voor rekening van eiser te komen dat niet op 5 november 2005 is onderzocht of hij daadwerkelijk arbeidsongeschikt was. Er dient derhalve vanuit gegaan te worden dat eiser op die dag arbeidsgeschikt was, ook in het (theoretische) geval dat hij niet heeft deelgenomen aan de wilde staking van die dag. Nu dus sprake is van het voorwenden van verhindering wegens ziekte, mocht de bezoldiging over de (tenminste) acht niet gewerkte uren worden ingehouden en is bovendien sprake van plichtsverzuim, zodat verweerder hem een waarschuwing kon geven.
In beroep heeft eiser – kort weergegeven – aangevoerd dat er, anders dan in het besluit van 10 november 2005 vermeld, geen Arbo-arts bij hem langs is geweest. Eiser was wel degelijk thuis en heeft zich dus aan het ziekteverzuimprotocol gehouden. Naar aanleiding van de waarschuwingsbrief van de Commandant heeft eiser bovendien contact opgenomen met de kazernechef en deze heeft hem niet verteld wat hij het beste kon doen. Voorts is de redelijke termijn geschonden bij het nemen van de beslissing op bezwaar, is er sprake van vooringenomenheid bij de besluitvorming en kleeft er aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- alsmede een motiveringsgebrek, aldus eiser.
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen het indienen van het bezwaarschrift op 15 december 2005 en de uitspraak van de rechtbank, 16 januari 2008, een periode van 25 maanden is verstreken. In standaardzaken wordt de redelijke termijn geschonden geacht als deze periode meer dan 24 maanden bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval reden toch geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft hierbij een rol laten spelen dat het slechts een kleine overschrijding van een maand betreft, dat de zaak in samenhang moet worden bezien met met een (groot) aantal andere zaken en dat het financiële belang voor eiser gering is.
Ten aanzien van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 541, aanhef en onder e, van het Ambtenaren Reglement Amsterdam (ARA) heeft de ambtenaar geen recht op bezoldiging genoemd in artikel 521 voor de duur dat hij verhindering wegens arbeidsongeschiktheid voorwendt, althans zodanig overdreven voorstelt, dat de noodzaak tot verhindering niet kan worden aangenomen.
Ingevolge artikel 511, eerste lid, van het ARA gaat arbeidsongeschiktheid in op de dag dat de ambtenaar zich volgens de procedure genoemd in artikel 502a, eerste lid, arbeidsongeschikt heeft gemeld. Ingevolge het tweede lid eindigt de arbeidsongeschiktheid op het moment dat de ambtenaar:
a op advies van de arbodeskundige medisch geschikt is verklaard voor het volledig vervullen van zijn functie, of
b zijn functie volledig is gaan vervullen, tenzij dit in strijd is met de voorschriften van de arbodeskundige of gemaakte afspraken.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat op de datum van ziekmelding, 5 november 2005, thuis het bezoek van een controleur diende af te wachten en dat eiser op 5 november 2005 niet is bezocht door een bedrijfsarts of een controleur.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder artikel 541, aanhef en onder e van het ARA in dit geval niet toepassen, nu er geen oordeel van een arbodeskundige ligt waaruit volgt dat eiser op de bewuste dag al dan niet volledig arbeidsgeschikt geacht moest worden. Verweerders conclusie dat sprake is van het voorwenden van verhindering wegens arbeidsongeschiktheid dan wel het zodanig overdreven voorstellen dat de noodzaak tot verhindering niet kan worden aangenomen, is dan ook onvoldoende (medisch) onderbouwd.
De stelling van verweerder dat het, gelet op de bijzondere omstandigheden van de massale ziekmelding, voor rekening van eiser komt dat hij niet medisch is onderzocht, omdat eiser er niet zelf actief voor heeft gezorgd dat hij door de bedrijfsarts onderzocht zou worden en geen contact met de kazernemanager heeft opgenomen toen hij om 17.00 uur nog niet door de bedrijfsarts was bezocht, kan de rechtbank niet volgen. Gelet op artikel 511 van het ARA gaat arbeidsongeschiktheid in op de dag van de ziekmelding en eindigt op het moment dat de ambtenaar op advies van de arbodeskundige medisch geschikt is verklaard voor het vervullen van zijn functie. Dat betekent dat vanaf het moment van ziekmelding het wettelijk vermoeden van arbeidsongeschiktheid bestaat. Dit wettelijk vermoeden kan slechts wijken voor een verklaring van een arbodeskundige waarin eiser arbeidsgeschikt wordt verklaard. Het standpunt van verweerder dat inhoudt dat in deze bijzondere omstandigheden het bewijsrisico bij eiser wordt gelegd en dat tot gevolg heeft dat eiser bij ontbreken van een verklaring van de bedrijfsarts vanaf het moment van ziekmelding arbeidsgeschikt wordt geacht, is in strijd met artikel 511 van het ARA.
Het bovenstaande leidt ertoe dat verweerder niet op grond van artikel 541, aanhef en onder e, van het ARA, te weten het voorwenden van verhindering wegens arbeidsongeschiktheid, kon overgaan tot het inhouden van eisers bezoldiging, zodat het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
Nu aan het plichtsverzuim, en de gegeven waarschuwing, door verweerder eveneens het vermeende voorwenden van verhindering wegens arbeidsongeschiktheid ten grondslag is gelegd, kan ook dit deel van het bestreden besluit, gelet op het bovenstaande, geen stand houden.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep gegrond zal worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten van rechtsbijstand ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot een proceskostenveroordeling.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht, nu dat in deze zaak niet geheven is.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op eisers bezwaarschrift met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan op 16 januari 2008 door mr. R.B. Kleiss, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Dutrieux, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Is verhinderd te tekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.