ECLI:NL:RBAMS:2008:BC3367

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-529124-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraken in de Vancouver-zaak met betrekking tot het lekken van politie-informatie

Op 4 februari 2008 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen drie verdachten in de zogenaamde Vancouver-zaak. De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van de telasteleggingen die hen waren opgelegd, waaronder medeplichtigheid aan het schenden van het ambtsgeheim door medeverdachten. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van meerdere terechtzittingen die plaatsvonden tussen oktober 2006 en januari 2008.

De telasteleggingen betroffen onder andere het lekken van vertrouwelijke politie-informatie. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachten zouden worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de telasteleggingen te ondersteunen. Cruciale momenten van informatieoverdracht konden niet worden bewezen, waardoor de rechtbank tot de conclusie kwam dat de verdachten niet schuldig waren aan de hem telastegelegde feiten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het verweer van de raadsman meegenomen, die stelde dat de verdachten geen wetenschap hadden van enig misdrijf en niet opzettelijk hebben bijgedragen aan de vermeende informatieoverdracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten en omstandigheden in het dossier onvoldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Dit leidde tot de beslissing om de verdachten vrij te spreken van alle telastegelegde feiten.

Het vonnis is uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, en de griffier was aanwezig bij de openbare terechtzitting. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de onrechtmatigheid van bepaalde bewijsmiddelen die in de zaak tegen de medeverdachten waren gebruikt, wat de vrijspraak verder heeft onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/529124-05
Datum uitspraak: 4 februari 2008
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 en 19 oktober 2006, 24 januari 2007, 4 juni 2007, 5, 6, 8 en 13 november 2007 en 15, 16 en 21 januari 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze op de terechtzitting van 12 en 19 oktober 2006 en de terechtzitting van 5, 6, 8 en 13 november 2007 is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vorderingen wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1, 2 en 3 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telasteleggingen gelden als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
---
3. Waardering van het bewijs
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 2 subsidiair bewezengeachte feit, medeplichtigheid aan het schenden van het ambtsgeheim door [medeverdachte1] en [medeverdachte2], zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het dossier bevat een aantal feiten en omstandigheden die in samenhang met elkaar voldoende aanleiding hebben gegeven tot de verdenking dat verdachte en zijn medeverdachten betrokken zijn geweest bij schending van het ambtsgeheim in de vorm van lekken van politie-informatie.
Zo is het allereerst opmerkelijk dat medeverdachte [medeverdachte1] contacten is blijven onderhouden met een voormalig collega die midden jaren negentig betrokken is geweest bij een poging om hem te corrumperen. Verder is de wijze waarop [medeverdachte1] door tussenkomst van zijn broer, verdachte [verdachte] afspraken maakte met medeverdachte [medeverdachte2] duidelijk gericht geweest op het voorkomen van vaststellen van deze contacten voor het geval de telefoon van [medeverdachte2] zou worden getapt. De uitleg van verdachten voor deze gang van zaken is allesbehalve overtuigend te noemen.
Het dossier bevat bovendien een aantal momenten waarop [medeverdachte1] vrijwel onmiddellijk of korte tijd nadat hij op de hoogte is geraakt van vertrouwelijke politie-informatie via direct contact dan wel door tussenkomst van zijn broer telefonisch contact zoekt met [medeverdachte2] die op zijn beurt kort nadat hij heeft gesproken met [medeverdachte1] contact opneemt met [persoon1] (die in de media wordt genoemd als een handlanger van [persoon2]) of advocaat [advocaat].
Deze feiten en omstandigheden geven zonder meer te denken, doch zijn zonder aanvullend bewijs onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van hetgeen is telastegelegd.
De rechtbank heeft in de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte2] geoordeeld dat alle tap- en OVC-gesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte2] en mr. [advocaat], ook die waarvoor door de rechter-commissaris een machtiging tot voeging aan de processtukken is verleend, van het bewijs dienen te worden uitgesloten in zowel de zaak tegen [medeverdachte2] zelf, als ook in de zaken van de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte1].
De rechtbank heeft eveneens geoordeeld dat het gebruikte OVC-middel ten tijde van ‘Landsmeer’ onrechtmatig is geweest en dat de resultaten ervan van het bewijs dienen te worden uigesloten.
De rechtbank heeft voorts de verhoren van medeverdachte [medeverdachte2] afgelegd tussen 16 en 20 januari 2006 van het bewijs uitgesloten, ook in de zaken van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte1], nu [medeverdachte2] ten onrechte het vrije verkeer met de door hem gekozen raadsman is ontzegd.
Het telastegelegde feit behelst diverse momenten waarop een overdracht van vertrouwelijke politie-informatie zou hebben plaatsgevonden. Met name twee van deze momenten – oktober 2005 (lekken vanuit het onderzoek Acroniem) en januari 2006 (‘scenario’) – zijn voor het bewijs van cruciaal belang omdat hier mogelijk kan worden vastgesteld dat er vertrouwelijke politie-informatie is overgedragen.
De rechtbank stelt vast dat, met uitsluiting van het hierboven genoemde bewijs, niet kan worden bewezen verklaard dat een overdracht van vertrouwelijke politie-informatie heeft plaatsgevonden. Daaruit volgt dat evenmin bewezen kan worden verklaard dat verdachte bij de telastegelegde informatieoverdracht behulpzaam is geweest. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het hem telastegelegde.
Het verweer van de raadsman, dat verdachte geen wetenschap had van enig te plegen misdrijf, dat hij geen opzet had op de eigen bijdrage en dat hij evenmin behulpzaam is geweest bij het misdrijf, kan gezien het vorenstaande onbesproken blijven.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. R. van de Water en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2008.