4.6. De rechtbank zal er veronderstellenderwijs van uit gaan dat [A] ter gelegenheid van het openen van de twee onder 2.6 bedoelde rekeningen aan [C] het onder 2.4 bedoelde Treuhandvertrag en het onder 2.5 genoemde Depotschein heeft overhandigd en dat [C] bij die gelegenheid heeft gezegd dat het in orde was.
De vraag is vervolgens of ING zich er in die veronderstelde situatie van bewust was of moest zijn dat Greystone als beleggingsmaatschappij optrad en gelden van derden zoals [A] belegde (althans die indruk wekte), zodat zij had moeten onderzoeken of Greystone over de daarvoor vereiste vergunning beschikte en, nu dat niet het geval was, had moeten ingrijpen om de belangen van [A] te beschermen.
Voor de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
Naar ter comparitie onbetwist is gesteld waren de documenten waar het hier om gaat (het Treuhandvertrag en het Depotschein) niet vereist voor het openen van een bankrekening; daarvoor was slechts vereist een uittreksel uit het handelsregister en een kopie van het legitimatiebewijs van de (aspirant) rekeninghouder.
Dat [A] een toelichting heeft gegeven op de contracten die zij met Greystone had gesloten waaruit ING had kunnen afleiden dat Greystone haar geld zou beleggen, is niet gesteld of gebleken.
De gestelde uitlating van [C] ‘dat het in orde was’ is weinig specifiek en hieruit is niet met zekerheid af te leiden dat [C] van de inhoud van de overhandigde documenten had kennis genomen; er kan evenzeer mee bedoeld zijn dat de overhandigde documenten niet vereist waren.
Uit de inhoud van de overeenkomsten zoals weergegeven onder 2.4 kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de overeenkomst was gericht op belegging van ingelegde gelden. Immers de strekking van de overeenkomst is een andere, namelijk kredietverschaffing. Het beleggen van gelden wordt slechts in algemene zin als (derde) taak van Greystone genoemd, specifieke afspraken daarover komen in de overeenkomsten niet voor.
[A] heeft gesteld dat het door Greystone aangeboden systeem inhield dat een inleg van 10% van het te verstrekken krediet zou worden belegd, waarna na 10 jaar met de opbrengsten van de beleggingen het krediet zou worden ingelost; dit is echter uit de in het geding gebrachte overeenkomsten niet op te maken, nu daarin niets is te lezen over de bestemming van het in depot gestorte bedrag.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat ook als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [A] het Treuhandvertrag en het Depotschein aan [C] heeft overhandigd, dit niet tot gevolg heeft dat ING wist of behoorde te weten dat Greystone zich bezig hield met belegging van gelden van derden.
Daarom behoefde ING ook in dat geval niet te onderzoeken of Greystone de benodigde vergunning had, zodat ING ook niet kan worden verweten dat zij niet heeft ingegrepen als haar zou zijn gebleken dat die vergunning ontbrak.
Ook als van de door [A] gestelde gang van zaken bij het openen van de rekeningen wordt uitgegaan – die door ING wordt betwist - kan ING dus niet worden verweten dat zij haar zorgplicht heeft geschonden.