ECLI:NL:RBAMS:2008:BC5967

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
376937
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel van de Gemeente Amsterdam inzake overtredingen van de APV

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een dwangbevel dat is uitgevaardigd door de Gemeente Amsterdam. De eiser, [A], is eigenaar van Jay Entertainment en heeft in de periode van juni 2006 tot en met februari 2007 dance-evenementen georganiseerd. De Gemeente heeft hem een last onder dwangsom opgelegd wegens het plakken van posters op niet aangewezen plaatsen. De rechtbank moet beoordelen of het besluit van de Gemeente rechtsgeldig is bekendgemaakt.

[A] betwist dat hij het besluit heeft ontvangen en stelt dat het besluit niet in werking is getreden. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de juiste wijze is verzonden en dat het aan [A] is bekendgemaakt. De rechtbank wijst erop dat de enkele niet juiste weergave van de handelsnaam van [A] niet voldoende is om aan te nemen dat het besluit niet aan hem is toegezonden.

De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en dat [A] de dwangsommen heeft verbeurd. Tevens wordt [A] veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, die zijn begroot op EUR 1.155,00. Het vonnis is uitgesproken door mr. J.M. van Hall op 27 februari 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 376937 / HA ZA 07-2228
Vonnis van 27 februari 2008
in de zaak van
[A],
wonende te [-],
eiser,
procureur mr. R.D. Boesveld,
tegen
publiekrechtelijk lichaam GEMEENTE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna [A] en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 18 juli 2007, met bewijsstukken
- de conclusie van antwoord, met bewijsstukken
- het tussenvonnis van 10 oktober 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2008.
2. De feiten
2.1. [A] is eigenaar van Jay Entertainment, een eenmansbedrijf dat in de periode van juni 2006 tot en met februari 2007 dance-evenementen Dreamers heeft georganiseerd in Amsterdam. In verband met deze evenementen heeft [A] posters laten drukken die hij in Amsterdam heeft laten aanplakken door professionele posterplakkers.
2.2. Een brief van 11 augustus 2006 van de Gemeente aan Jay Intertainment t.a.v. [A] luidt -voor zover van belang- als volgt:
“(…) uit onderzoek van de reinigingspolitie, is bij een controle verricht door het stadsdeel Amsterdam-Centrum op: maandag, 07 augustus 2006 (…) te Amsterdam, is geconstateerd dat u (…) heeft geplakt dan wel heeft laten plakken ten behoeve van: “Dreamers back 2 Back edition, The power Zone Spaklerweg”.
(…) De plaatsen waarop u geplakt heeft of heeft laten plakken zijn daarvoor niet door ons aangewezen.
(…)
Ter voorkoming van toekomstige overtredingen hebben wij thans het voornemen u ingevolge artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een last onder dwangsom op te leggen.”
2.3. Een brief van 19 september 2006 van de Gemeente aan Jay Intertainment t.a.v. [A] luidt -voor zover van belang- als volgt:
“Indien wij op of na de tweede dag na de datum van verzending van deze brief wederom van u afkomstig plakwerk aantreffen op plaatsen die daarvoor (…) niet zijn aangewezen, dan verbeurt u op grond van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alsmede artikel 125 van de Gemeentewet, een dwangsom van € 250,00 per geplakte poster/affiche/sticker dan wel per overtreding van artikel 8.3 APV tot een maximum bedrag van € 20.000,00.”
2.4. Een brief van de Gemeente aan Jay Intertainment t.a.v. [A] luidt -voor zover van belang- als volgt:
“Bij een controle verricht door de Reinigingspolitie van stadsdeel Amsterdam-Centrum op: donderdag, 23 november 2006 (…) te Amsterdam (…) is gebleken dat er (…) 33 poster(s)/affiche(s)/ sticker(s) zijn geplakt. U verbeurt hierdoor een dwangsom van € 8250.”
2.5. Nadat op 20 december 2006 een bedrag van € 8.250,= in rekening is gebracht bij Jay Entertainment en na twee aanmaningen, heeft de Gemeente op 4 juni 2007 een dwangbevel uitgevaardigd tegen [A] (handelend onder de naam Jay Entertainment) met het bevel tot betaling van het bedrag van EUR 8.250,=, alsmede een bedrag aan incassokosten van EUR 833,00 alsmede rente (hierna: het dwangbevel). Het dwangbevel is op 8 juni 2007 op het adres van [A] (handelend onder de naam Jay Entertainment) betekend.
3. Het geschil
3.1. [A] is in verzet gekomen van het dwangbevel en vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad hem te verklaren tot goed opposant tegen het dwangbevel en het dwangbevel te vernietigen, althans voor het geheel, althans gedeeltelijk buiten effect te stellen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding.
3.2. [A] stelt daartoe dat hij het besluit van de Gemeente van 19 september 2006, zoals genoemd onder 2.3., (hierna: het besluit) niet heeft ontvangen. Volgens [A] ontving hij in 2007 een aanmaning van de Gemeente en kwam hij pas toen op de hoogte van het feit dat hem een last onder dwangsom was opgelegd. Nu het besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, is het besluit aldus [A] niet in werking getreden, zodat op grond daarvan geen dwangsommen kunnen zijn verbeurd. De bewijslast van de stelling van de Gemeente dat [A] het besluit wel heeft ontvangen rust volgens [A] op grond van artikel 3:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op de Gemeente.
Subsidiair betwist [A] dat hij de APV heeft overtreden en dat er 33 posters op 23 november 2006 op daartoe niet aangewezen plekken zijn aantroffen.
Meer subsidiair stelt [A] zich op het standpunt dat de door de Gemeente gevorderde incassokosten niet kunnen worden ingevorderd. De Gemeente heeft niet aangetoond waaruit de incassokosten bestaan en waarom deze moeten worden vergoed door [A].
3.3. De Gemeente voert ten verwere onder meer aan dat ingevolge de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ervan uit moet worden gegaan dat het besluit, dat door de Gemeente op de juiste wijze per post naar het juiste adres is verzonden, ook is aangekomen op het adres. Nu [A] de ontvangst niet op geloofwaardige wijze heeft ontkend, is het besluit dan ook op de juiste wijze bekendgemaakt, aldus de Gemeente. Op de overige stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [A] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen
4.2. Ter beoordeling staat de vraag of het besluit in werking is getreden.
Vooropgesteld wordt dat deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de relevante bepalingen in de Awb en dat voor de uitleg van die bepalingen aansluiting dient te worden gezocht bij de vaste jurisprudentie van de bestuursrechter. Dit betekent dat, anders dan [A] stelt, (de jurisprudentie ten aanzien van) het bepaalde in artikel 3:37 lid BW buiten beschouwing blijft. [A] heeft nog aangevoerd dat toepassing van het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW leidt tot een andere en naar het oordeel van [A] rechtvaardigere verdeling van de bewijslast. Naar het oordeel van de rechtbank is dit, indien juist, onvoldoende om, enkel omdat de vraag ter beoordeling van de civiele rechter voorligt, van de vaste jurisprudentie van de bestuursrechter af te wijken.
4.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:41 Awb treedt een besluit pas in werking als het bekend is gemaakt. Artikel 3:42 Awb bepaalt dat de bekendmaking van het besluit geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moet een bestuursorgaan aannemelijk maken dat het besluit op de aangegeven datum is verzonden en dat als een burger stelt dat hij een niet aangetekend stuk van een bestuursorgaan niet heeft ontvangen, de burger dat dan op “niet ongeloofwaardige” wijze zal moeten ontkennen. Pas als die ontkenning is geslaagd, moet het bestuursorgaan bewijzen dat het stuk wel is verzonden en ontvangen.
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Gemeente voldoende aannemelijk gemaakt dat het besluit op 19 september is verzonden. De verzending volgt uit de datumstempel van 19 september 2006 op de brief en uit de post- en verzendregistratie van de afdeling InformatieVoorziening van Stadsdeel Centrum. Voorts is onweersproken gebleven dat het besluit naar het juiste adres van [A] is gestuurd en dat op dat adres ook Jay Entertainment was gevestigd. Weliswaar is het besluit gericht aan Jay Intertainment in plaats van Jay Entertainment, maar deze enkele niet juiste weergave van de handelsnaam, is onvoldoende om aan te nemen dat het besluit niet aan de belanghebbende is toegezonden.
[A] heeft daartegen geen gronden aangevoerd voor het oordeel dat er sprake is van een “niet ongeloofwaardige” ontkenning. Hij stelt immers slechts dat hij een aantal van de door de Gemeente verstuurde brieven waaronder het besluit niet heeft ontvangen, terwijl hij een aanmaning die naar het hetzelfde adres was gestuurd wel heeft ontvangen.
4.5. Het voorgaande leidt er toe dat het besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt. Nu deze verzetprocedure betrekking heeft op de invorderingsfase van het besluit van de Gemeente, is voor een inhoudelijke beoordeling van de inhoud als ook de wijze van totstandkoming van dit besluit in deze procedure geen plaats.
4.6. [A] heeft nog betwist dat hij de dwangsommen heeft verbeurd. Nu [A] heeft nagelaten deze stelling nader te onderbouwen met feiten en omstandigheden, terwijl de Gemeente haar stelling daarentegen voldoende heeft onderbouwd door het overleggen van onder meer een aantal foto’s van de gestelde overtredingen, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. Dit betekent dat [A] de dwangsommen heeft verbeurd.
4.7. Ten slotte voert [A] verweer tegen de verschuldigdheid en het bestaan van de door de Gemeente middels het deurwaardersexploot bij haar in rekening gebrachte buitengerechtelijke incassokosten van EUR 833,00. Dit verweer faalt. Naar de rechtbank begrijpt doelt de Gemeente met hetgeen zij in haar dwangbevel omschrijft als “buitengerechtelijke kosten” op invorderingskosten. De Gemeente stelt immers dat deze kosten incassokosten betreffen die de Gemeente heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Gemeente tegenover de enkele betwisting door [A], voldoende onderbouwd gesteld dat zij deze kosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 5:33 Awb kan de Gemeente deze kosten van [A] bij dwangbevel invorderen.
4.8. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- vast recht 251,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.155,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart het verzet ongegrond,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op EUR 1.155,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Hall en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2008.?