3.3. Met betrekking tot het boek voert [eiser] aan dat de volgende passages onrechtmatig zijn:
A. Op pagina 57 en 58 van het boek:
“De uiterst selectieve wijze waarop [eiser] en [C.] omgaan met het gebruik van verklaringen in de conclusie van P4/85 verraadt dat het duo er veel aan gelegen is om [B.] als zondebok neer te zetten. ‘De Heer [B.] conformeert zich niet aan het gebruikelijke veiligheidsgedrag van de Groep Periodiek Onderzoek,’ stellen de onderzoekers, ‘doch volgt op onverklaarbare wijze zijn eigen veiligheidsprocedure.’ Behendig voorzien [eiser] en [C.] het handelen van [B.] van waardeoordelen; bij conclusies over de technische staat van de AP-23 en het handelen van Defensieambtenaren blijven de waardeoordelen achterwege. […]
In alle conclusies over de handelwijze van [B.] laten de rapporteurs belangrijke ontlastende informatie achterwege. Als [eiser] en [C.] stellen dat de beproevingsleider ‘zich niet conformeert aan het gebruikelijke veiligheidsgedrag’, blijft onvermeld dat er voor het beproeven van AP-23-mortiermijnen helemaal geen geschreven handleiding bestond met daarin een duidelijk omschreven veiligheidsprotocol.”
B. Op pagina 74 van het boek:
“Op de werkkamer van [D.] in Zwolle blijkt dat [D.] alleen kan beschikken over proces-verbaal 674/1984, het eerste onderzoeksrapport waarin getuigen van het ongeval op 14 september 1984 worden gehoord. Het vervolgonderzoek P4/85 is door de opstellers [eiser] en [C.] weliswaar pro justitia opgemaakt, maar nooit aan de Zwolse officier van justitie toegestuurd.”
C. Op pagina 74 van het boek:
“[F.] is […] als ‘vertrouwenspersoon’ aanwezig bij het gesprek tussen [B.] en [eiser], ook is er een juriste van het ministerie van Defensie. De BVD-agente is getuige als [eiser] de weduwe verbaal bedreigt. Hij probeert de weduwe er zo van te weerhouden actie te ondernemen als ze kennis heeft genomen van het rapport.”
En op pagina 76 van het boek:
“De opmerking over de intimidatie van [eiser] tijdens de inzage van het rapport doet [G.] af als een verkeerde interpretatie. ‘Het is jammer en pijnlijk te constateren dat daar waar van onze kant slechts een zo groot mogelijke zorgvuldigheid werd bedoeld, dat door u is opgevat als intimidatie van de kant van betrokkenen.’´
D. Op pagina 78 van het boek:
“De onderzoeken van de Koninklijke Marechaussee noemt [D.] achteraf ‘onvolledig en gekleurd’. De voormalig officier van justitie vindt het onbegrijpelijk dat [eiser] en [C.] een dergelijk rapport hebben afgeleverd. ‘Ik heb in 1989 niet geweten dat er zo suggestief is geverbaliseerd. Zo misleidend, zo onthutsend. Als dat vervolgens als basis wordt aangedragen voor een oordeel van justitie, ja, dan voel ik mijzelf ook misbruikt. Hoe kun je dat nou in vredesnaam doen? Het is een schandelijk onderzoek.’”
E. Op pagina 226 van het boek:
“Kort na de fotoherkenning ontvangt [A.] een oproep voor het opmaken van een aanvullend proces-verbaal. Ditmaal moet hij zich melden in Zeist, in het brigadekwartier De Berekuil van de Koninklijke Marechaussee.
In De Berekuil wordt hij door twee opsporingsambtenaren van de marechaussee stevig onder handen genomen. De twee officieren zeggen dat zij over de zaak hebben overlegd met marechausseecommandant [eiser] en dat deze heeft besloten dat het opgemaakte proces-verbaal niet aan de auditeur-militair van het Openbaar Ministerie in Arnhem mag worden doorgestuurd. Volgens [eiser] is [A.] een gevaarlijke gek wiens verzinsels schadelijk zijn voor de krijgsmacht.”
F. Op pagina 306 van het boek heeft [gedaagde 1] een artikel uit het Algemeen Dagblad uit 1998 opgenomen, waarin Minister van Defensie De Grave heeft gesteld dat het “vanzelfsprekend is als de marechaussee bij het signaleren van strafrechtelijke misdragingen eerst naar justitie stapt en daarna rapporteert aan Defensie. Maar toch is dat kennelijk jarenlang niet gebeurd. Dat kan niet en moet anders.” [gedaagde 1] heeft in het onderschrift aan dat artikel de conclusie verbonden:
“Ook in de zaak-[A.] werden door marechausseecommandant [eiser] en trawanten belangrijke dossiers niet aan justitie voorgelegd”.
G. Op pagina 310 van het boek citeert [gedaagde 1] artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht en schrijft daarna op pagina 310-311:
“Het opmaken van processen-verbaal waarbij bewijzen worden gemanipuleerd of achtergehouden om de ware toedracht van ongevallen te verhullen, kan volgens dit wetsartikel als fraude worden aangemerkt.
Dat is precies wat [eiser] in 1983 en 1984 deed: met feiten rommelen zodat de ware oorzaken van de mijnongelukken werden afgedekt. Volgens bronnen bij Defensie heeft hij er zijn militaire bliksemcarrière bij de Koninklijke Marechaussee aan te danken. Binnen een decennium werd de luitenant-kolonel bevorderd tot generaal-majoor.
[eiser] schoof twee transporteurs in 1983 voor verwisseling van de mijn de schuld in de schoenen. Een jaar later had volgens [eiser]’ proces-verbaal P4/85 [B.] zelf schuld aan zijn dodelijke ongeval.
[…]
Nog schokkender is dat [eiser] in P4/85 mogelijke verdachten ‘pro justitia’ verhoort, maar justitie nooit een afschrift van het proces-verbaal stuurt. Voormalig officier van justitie [D.] krijgt P4/85 pas voor het eerst in 1989 onder ogen.
‘Ik heb in 1989 niet geweten dat er zo suggestief is geverbaliseerd’, zegt hij in dit boek over het werk van [eiser]. ‘Zo misleidend, zo onthutsend. Als dat vervolgens als basis wordt aangedragen voor een oordeel van justitie, ja, dan voel ik mijzelf ook misbruikt. Hoe kun je dat nou in vredesnaam doen? Het is een schandelijk onderzoek.’
In feite fungeerde [eiser] als lijkenruimer voor Defensieminister Job de Ruiter. Door de valselijk opgemaakte rapportages - [eiser] was zeer selectief in de informatie die hij wel en niet in de rapporten opnam - wist hij het ministerie van Defensie voor gezichtsverlies te behoeden. Met zijn processen-verbaal leidde [eiser] de aandacht af van zowel de mankementen van de AP-23-mortiermijn als van Defensieminister De Ruiter, die er niet in was geslaagd de in 1983 aan de Tweede Kamer beloofde veiligheidsmaatregelen door te voeren.
[…]
De inspanningen werden terugbetaald. Als in 1995 [eiser] onder vuur ligt onder verdenking van het verduisteren van bewijsmateriaal van misdragingen door Dutchbatters in Screbrenica door de Koninklijke Marechaussee, wordt oud-minister De Ruiter van stal gehaald om de gangen van [eiser] cum suis te onderzoeken. Uiteraard blijkt de opperbevelhebber van de Koninklijke Marechaussee brandschoon.”