2.3. Bij beslissing op bezwaar van 8 oktober 2007 heeft de AFM het bezwaar van KBC ongegrond verklaard en onder aanvulling van de motivering het boetebesluit gehandhaafd. Daarbij heeft de AFM, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“4. Ten aanzien van de gronden van bezwaar
A. Bevoegdheid AFM met betrekking tot Units FORB
De AFM erkent dat haar bevoegdheid niet verder reikt dan de reikwijdte van art. 46b Wte 1995 en dat de conclusie van de AFM gebaseerd moet zijn op de handelingen die op Euronext Amsterdam plaats hebben gevonden. Dit neemt niet weg dat voor een duidelijk inzicht in het handelen van KBC en de daaraan ten grondslag liggende redenen voor de orders en transacties in Amsterdam een volledig beeld moet worden geschetst, met daarbij ook de relevante handelingen die zijn verricht in Brussel. Het handelen van KBC in Amsterdam kan niet los worden gezien van het handelen in van KBC in Brussel, dit geldt zowel voor transacties op grond van een vermeende arbitragestrategie als voor transacties die marktmanipulatie tot gevolg hebben. Door in het feitencomplex het onderlinge verband tussen de orders en of transacties in Amsterdam en Brussel aan te geven wordt inzichtelijk gemaakt dat de orders en of transacties die KBC in Amsterdam heeft verricht kwalificeren als marktmanipulatie. Het is echter onjuist zoals KBC in bezwaar stelt dat de AFM haar besluit ten dele heeft gebaseerd op de orders en of transacties die KBC in Brussel heeft verricht. Immers voor de orders en of transacties in Brussel kan en mag de AFM gelet op de reikwijdte van het onderhavige verbod geen boete opleggen. Overigens zij hierbij nog opgemerkt dat KBC in haar bezwaarschrift heeft aangegeven dat zij zich er niet tegen verzet wanneer de AFM ook de orders en of transacties die in Brussel zijn verricht beziet indien dit nodig is voor een beter begrip van de orders en of transacties op Euronext Amsterdam. (…).
B. Geen overtreding van het Verbod van Marktmanipulatie
(…)
b. Ten aanzien van de inhoudelijke bezwaren:
Ten aanzien van hetgeen KBC aanvoert in haar bezwaarschrift met betrekking tot het verbod op marktmanipulatie zal eerst worden aangegeven op welke signalen en gedragingen kan worden afgegaan bij de kwalificatie van marktmanipulatie. Vervolgens zal een algemeen beeld worden geschetst van de handelwijze en transacties van KBC. Hierna zal op de specifieke gedragingen van KBC worden ingegaan.
(…)
AFM is van oordeel dat KBC in haar strategie gebruik heeft gemaakt van (een combinatie van) hiervoor vermelde methodes. Dit wordt hieronder nader toegelicht:
1) De omvangrijke orders van KBC hebben de koers van de tcrp (theoretical closing rotation price, vzr.) in Amsterdam wel degelijk beïnvloed. Deze zogenoemde iceberg orders worden meegerekend bij de vaststelling van de tcrp, ondanks het feit dat dergelijke orders in een later stadium teruggetrokken of (ingrijpend) gewijzigd worden. Uit de transactiegegevens blijkt ook dat van de inleg van de orders een signaal uiting in de vorm van een wijziging van de tcrp. Door het in een later stadium wijzigen of annuleren van dezelfde orders wijzigde de tcrp in Amsterdam. Beleggers gaan mede af op de aldus nieuw gevormde tcrp. De AFM van mening dat dergelijke orders als schijnorders kwalificeren en dat deze orders en de dientengevolge totstandgekomen tcrp een misleidend signaal afgeven aan de beleggers die handelen in de betreffende aandelen. Door KBC wordt aangegeven dat sommige orders geen noemenswaardige beweging in de tcrp hebben veroorzaakt. Echter dergelijke orders en of transacties kunnen ook een koers ondersteunen die geen juist beeld geeft van de koers die tot stand gekomen was indien de orders en of transacties achterwege waren gebleven. Oftewel: ook indien er geen verandering in de koers is geconstateerd kan er sprake zijn van marktmanipulatie. De koers die niet gewijzigd is had zonder de ‘de schijntransacties en of-orders’ op een ander niveau gelegen dan nu het geval was.
(…)
De AFM is van mening dat de strategie van KBC niet als een arbitragestrategie kan worden gezien. Uit de transactiegegevens (zoals opgenomen in het primaire besluit en in het bezwaarschrift) blijkt dat KBC meerdere malen orders inlegt die vanuit een arbitragestrategie als merkwaardig kwalificeren. Zo legt KBC bijvoorbeeld kooporders in op een markt (bijvoorbeeld Amsterdam) waar op dat moment de prijs hoger is dan op de andere markt (Brussel) of andersom, een verkooporder wordt ingelegd op de markt waar op dat moment de laagste prijs wordt geboden. Indien de tcrp op de ene markt op het moment van inleg afweek van de tcrp op de andere markt, zal door de orders het verschil tussen de tcrp’s op beide markten groter worden terwijl arbitragetransacties nu juist tot gevolg hebben dat het verschil tussen de te onderscheiden tcrp’s kleiner zal worden. Voorts zullen als gevolg van het door de orders (ondersteunde) verschil tussen de tcrp’s andere markpartijen arbitreren, waardoor de tcrp’s dichter bij elkaar of gelijk komen te liggen. Doordat KBC vervolgens een aanzienlijk deel van haar orders op beide markten annuleert, ontstaan op beide markten wederom verschillen in de tcrp’s (maar nu precies tegenovergesteld aan de eerdere afwijking). Door het creëren van deze verschillen haalt KBC (in de meeste gevallen) dan ook een financieel voordeel met de resterende transacties. Deze praktijk wijkt af van het arbitreren. Met arbitrage wordt gereageerd op de koersverschillen. Door arbitragetransacties zou het verschil in koers van één effect op de verschillende markten steeds kleiner moeten worden. KBC zorgt er echter met de hierboven beschreven strategie eerst voor dat de tcrp’s op beide markten (meer) uit elkaar gaan lopen. Vervolgens convergeren de tcrp’s geheel of gedeeltelijk door arbitrage van andere marktpartijen. Door het annuleren of wijzigen van de orders van KBC ontstaat vervolgens weer een verschil tussen de tcrp’s. Met dien verstande dat de tcrp’s nu in tegengestelde richting zijn gedivergeerd. Van dit verschil maakt KBC gebruik. Door het toedoen van KBC zijn de tcrp’s gedivergeerd terwijl bij arbitrage het handelen van de arbitrerende partij er juist toe zou moeten leiden dat de tcrp’s convergeren. Of met andere woorden: bij arbitrage geldt de bestaande marktsituatie als uitgangspunt waarbij het wijzigen van de tcrp’s het gevolg is van de arbitragestrategie. De door KBC toegepaste strategie heeft als uitgangpunt de tcrp’s te wijzigen, teneinde hier voordeel door te verkrijgen.
(…)
6) Korte reactietijd. Hetgeen KBC stelt met betrekking tot de reactietijd die andere beleggers nog hadden om te reageren op de annulering en of wijziging van de orders van KBC, doet niet af aan het feit dat er sprake is van manipulatie. Immers het feit dat derden kunnen reageren op een manipulatieve order of transactie doet geen afbreuk aan het feit dat de tcrp op een kunstmatig niveau is gebracht en of gehouden. Voor zover dit anders zou zijn betwijfelt de AFM of door de beleggers op zulk een korte termijn adequaat gereageerd had kunnen worden. Het gegeven dat er na de laatste handelingen van KBC nog orders zijn ingelegd geeft nog geen reden om te veronderstellen dat dit gegeven de korte tijd (7 seconden) een reactie vormde op de wijziging in de tcrp die de handeling van KBC tot gevolg had. Ook als dit wel zo zou zijn, bevestigt het feit dat derde-partijen hebben gereageerd op de schijntransacties van KBC te meer dat deze partijen zijn misleid.
(…)
Op 7 oktober 2005 heeft KBC op Euronext Amsterdam 4 verschillende kooporders ingelegd. (…) De twee orders van 50.000 stuks worden in Amsterdam op respectievelijk 10 en 7 seconden voor het einde van de tcrp geannuleerd. (…) Door de annulering van de orders van KBC bewegen de tcrp’s in Brussel en Amsterdam naar een winstgevende positie met betrekking tot de orders van KBC die nog in het orderboek lagen. Met de uitgevoerde orders maakt KBC € 7.000,- winst.”