Parketnummer: 13/457656-06
Datum uitspraak: 10 april 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2008.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd.
De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat het in de dagvaarding als tweede vermelde feit ongewijzigd aan verdachte ten laste gelegd blijft.
De gewijzigde telastelegging luidt als volgt:
Aan verdachte is telastegelegd dat
1.
primair:
zij op of omstreeks 24 augustus 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten [baby] (geboren [geboorte[geboortedatum] 2005), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een
ander, althans alleen,
- onder valse voorwendselen via chatgesprekken contact gezocht en/of een afspraak met de moeder van die [baby] ([de moeder]) gemaakt, teneinde de woning van die moeder en/of die [baby] binnen te gaan en/of
- (vervolgens) in die woning, die [baby] op enig moment uit de woning weggenomen en/of
- die [baby] meegenomen naar andere woning(en) en/of
- die [baby] achtergelaten bij de woning van bekenden van verdachte (waarbij verdachte [mededader] heeft gedaan alsof die [baby] haar eigen kind was);
art. 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht
zij op of omstreeks 24 augustus 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een baby genaamd) [baby] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) zij, verdachte, en/of (een of meer) van haar mededader(s)
- onder valse voorwendselen via chatgesprekken contact gezocht een afspraak met de moeder van die [baby] ([de moeder]) gemaakt, teneinde de woning van die moeder en/of die [baby] binnen te gaan en/of
- (vervolgens) in die woning, die [baby] op enig moment uit de woning weggenomen en/of
- die [baby] meegenomen naar andere woning(en) en/of
- die [baby] achtergelaten bij de woning van bekenden van verdachte (waarbij verdachte [mededader] heeft gedaan alsof die [baby] haar eigen kind was);
art. 282 Wetboek van Strafrecht
subsidiair:
[mededader] op of omstreeks 24 augustus 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten [baby] (geboren [geboorte[geboortedatum] 2005), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
- onder valse voorwendselen via chatgesprekken contact gezocht en/of een afspraak met de moeder van die [baby] ([de moeder]) gemaakt, teneinde de woning van die moeder en/of die [baby] binnen te gaan en/of
- (vervolgens) in die woning, die [baby] op enig moment uit de woning weggenomen en/of
- die [baby] meegenomen naar andere woning(en) en/of
- die [baby] achtergelaten bij de woning van bekenden van verdachte (waarbij verdachte [mededader] heeft gedaan alsof die [baby] haar eigen kind was);
tot/bij/na het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks de periode van 01 augustus 2006 tot en met 24 augustus 2006 te Amsterdam opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest immers:
- heeft verdachte kennis genomen van het voornemen van die [mededader] om tweelingen, althans jonge kinderen/babies te zoeken met het voornemen om dit/deze kind(eren) bij de ouder(s) weg te nemen en/of (vervolgens) te tonen aan de vriend van verdachte [mededader] als ware hij de vader en/of
- heeft verdachte met die[mededader] (die een nepbuik droeg), de vriend van verdachte[mededader] bezocht, als ware die[mededader] zwanger van zijn kind en/of
- heeft verdachte gekeken naar foto’s van geschikte kinderen en/of
- heeft verdachte kennis gehad van het feit dat verdachte[mededader] zich bediende van een valse identiteit op internet en/of
- heeft verdachte kennis gehad van het feit dat verdachte[mededader] een jonge moeder van 17/18 jaar op het oog had en/of
- heeft verdachte wetenschap gehad van het feit dat verdachte[mededader] het zoontje van bovenvermelde moeder een geschikte kandidaat vond en/of
- heeft verdachte wetenschap gehad van het feit dat verdachte[mededader] het kind van die bovenvermelde moeder daadwerkelijk heeft weggenomen en/of
- (vervolgens) haar woning beschikbaar heeft gesteld, teneinde die[mededader] in de gelegenheid te stellen het kind te verbergen en/of
- heeft verdachte medewerking toegezegd bij het wegmaken van bewijsmateriaal (computer);
art. 279 jo 48 Wetboek van Strafrecht
[mededader] op of omstreeks 24 augustus 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een baby genaamd) [baby] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) zij, verdachte, en/of (een of meer) van haar mededader(s)
- onder valse voorwendselen via chatgesprekken contact gezocht en/of een afspraak met de moeder van die [baby] ([de moeder]) gemaakt, teneinde de woning van die moeder en/of die [baby] binnen te gaan en/of
- (vervolgens) in die woning, die [baby] op enig moment uit de woning weggenomen en/of
- die [baby] meegenomen naar andere woning(en) en/of
- die [baby] achtergelaten bij de woning van bekenden van verdachte (waarbij verdachte [mededader] heeft gedaan alsof die [baby] haar eigen kind was);
tot/bij/na het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks de periode van 01 augustus 2006 tot en met 24 augustus 2006 te Amsterdam opzettelijk gelegenheid. middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest immers:
- heeft verdachte kennis genomen van het voornemen van die [mededader] om tweelingen, althans jonge kinderen/babies te zoeken met het voornemen om dit/deze kind(eren) bij de ouder(s) weg te nemen en/of (vervolgens) te tonen aan de vriend van verdachte [mededader] als ware hij de vader en/of
- heeft verdachte met die [mededader] (die een nepbuik droeg), de vriend van verdachte [mededader] bezocht, als ware die [mededader] zwanger van zijn kind en/of
- heeft verdachte gekeken naar foto’s van geschikte kinderen en/of
- heeft verdachte kennis gehad van het feit dat verdachte [mededader] zich bediende van een valse identiteit op internet en/of
- heeft verdachte kennis gehad van het feit dat verdachte [mededader] een jonge moeder van 17/18 jaar op het oog had en/of
- heeft verdachte wetenschap gehad van het feit dat verdachte [mededader] het zoontje van bovenvermelde moeder een geschikte kandidaat vond en/of
- heeft verdachte kennis gehad van het feit dat verdachte [mededader] zich bediende van een valse identiteit op internet en/of
- heeft verdachte kennis gehad van het feit dat verdachte [mededader] een jonge moeder van 17/18 jaar op het oog had en/of
- heeft verdachte wetenschap gehad van het feit dat verdachte [mededader] het zoontje van bovenvermelde moeder een geschikte kandidaat vond en/of
- heeft verdachte wetenschap gehad van het feit dat verdachte [mededader] het kind van die bovenvermelde moeder daadwerkelijk heeft weggenomen en/of
- (vervolgens) haar woning beschikbaar heeft gesteld, teneinde die [mededader] in de gelegenheid te stellen het kind te verbergen en/of
- heeft verdachte medewerking toegezegd bij het wegmaken van bewijsmateriaal (computer).
art. 282 jo 48 Wetboek van Strafrecht
Het in de dagvaarding opgenomen tweede feit luidt als volgt:
2.
dat zij in de periode van 23 augustus 2006 tot en met 25 augustus 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige te weten [baby] (geboren [geboortedatum] 2005) die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt en die onttrokken was aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over die voornoemde [baby] uitoefende en die [baby] aan de nasporing van de ambtenaren van politie en justitie heeft onttrokken, immers heeft verdachte en/of haar mededader(s) genoemde [baby], terwijl hij onttrokken was aan het opzicht van zijn moeder en opsporingshandelingen naar hem werden verricht, verborgen op het adres [adres];
art. 280 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Waardering van het bewijs
3.1. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft medegepleegd, althans aan feit 1 medeplichtig was en feit 2 heeft medegepleegd.
De raadsman heeft vrijspraak van beide feiten bepleit, omdat verdachte in de ochtend van 24 augustus 2006 dacht en mocht denken dat [mededader] als oppas fungeerde van het kind dat [mededader] toen bij zich had bij haar bezoek aan de woning van verdachte, zodat verdachte mocht aannemen dat [mededader] het kind met toestemming van de ouder(s) bij zich had. Weliswaar wist verdachte, aldus de raadsman, dat [mededader] aan haar vriend een kind wilde tonen, maar verdachte kende de plannen van [mededader] daartoe een kind te ontvoeren niet. Evenmin wist zij of had zij moeten begrijpen dat [mededader] dat plan ten uitvoer had gebracht, ook al hebben verdachte en [mededader] midden in de nacht van 23 op 24 augustus 2006 elkaar via de telefoon gesproken, op een tijdstip kort nadat [mededader] het kind bij de moeder had weggenomen. Verdachte heeft thans geen herinnering meer aan wat [mededader] in dat gesprek aan haar heeft gezegd. Ook indien [mededader] haar heeft gezegd dat zij een kind had, zoals verdachte tegenover de politie over dat gesprek heeft verklaard, betekende dit niet, aldus nog steeds de raadsman, dat verdachte moest beseffen dat [mededader] een kind had ontvoerd. Verdachte heeft uit die woorden immers opgemaakt en mogen opmaken dat [mededader] met de ouder(s) overeenstemming had bereikt om het kind dat zij geschikt achtte om aan haar vriend te tonen, tijdelijk tot dat doel onder haar hoede te krijgen.
3.2 De rechtbank acht bewezen dat verdachte medeplichtig was aan feit 1 en dat zij feit 2 heeft gepleegd.
3.3 Uit de eigen verklaringen van verdachte blijkt het volgende. Verdachte wist dat [mededader] op zoek was naar een kind dat [mededader] aan haar vriend wilde tonen om tegenover haar vriend haar bedrog dat zij moeder was van zijn tweeling, vol te houden. Zij wist ook dat [mededader] via internet contact onderhield met de moeder van een kind dat qua uiterlijk voor [mededader]s doel geschikt was. Zij heeft dat kind via internet gezien. Zij wist dat [mededader] op internet andere namen dan de eigen naam gebruikte en zij wist dat [mededader] van plan was het kind “op te halen”. Zij heeft immers tegenover de politie verklaard (pagina 193 van het doorgenummerde dossier) dat [mededader] haar een aantal keren heeft gevraagd mee te gaan om het kind op te halen.
Verdachte is niet met [mededader] meegegaan naar de woning waar het kind en zijn moeder verbleven, maar zij is kort nadat [mededader] met het kind uit de woning was vertrokken, midden in de nacht van dinsdag 23 op woensdag 24 augustus 2006 door [mededader] gebeld.
Over de inhoud van dat gesprek heeft verdachte tegenover de politie verklaard (pag. 194) dat [mededader] haar vertelde dat zij “het kindje had”. In de ochtend van 24 augustus 2006 heeft [mededader], aldus de verklaring van verdachte tegenover de politie (pag. 194), haar opnieuw gebeld, nu met de mededeling dat [mededader] de nacht met haar vriend en het kind had doorgebracht.
Enige tijd daarna is [mededader] die ochtend met het kind bij verdachte verschenen. Verdachte heeft [mededader] in haar woning ontvangen en heeft enige tijd daarna [mededader] met het kind in de woning achtergelaten. Die avond is zij niet naar haar woning teruggekeerd. Zij heeft niets gedaan om te zorgen dat het kind weer onder de hoede van de moeder kwam.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zij het kind dat [mededader] bij zich had, herkende als het kind dat zij eerder op internet had gezien en dat [mededader] een “goede kandidaat” vond (pag. 193), en zij heeft verklaard dat zij [mededader] die ochtend in haar woning heeft gezegd dat “waar zij nu mee bezig was, niet kon” (pag. 194).
3.4 Uit dit alles volgt dat verdachte in de ochtend van 24 augustus 2006, toen [mededader] met het kind in haar woning verscheen, heeft begrepen dat [mededader] het kind niet met toestemming van de moeder bij zich had en het kind dus niet “een oppaskind” was, maar door [mededader] was ontvoerd.
3.5 Op dat moment heeft verdachte zich aan de ontvoering medeplichtig gemaakt, want zij heeft toen haar woning voor het verbergen van het kind ter beschikking gesteld aan [mededader], zo volgt eveneens uit het voorgaande.
3.6 Verdachte kan niet worden aangemerkt als mededader van de ontvoering, omdat niet is komen vast te staan dat zij wist dat verdachte van plan was het kind te ontvoeren, zij niet heeft bijgedragen aan het maken van dit plan en zij bij de uitvoering daarvan de beperkte, zojuist omschreven rol had. Van een nauwe samenwerking en gezamenlijke uitvoering, vereist voor mededaderschap, was geen sprake. Daarvoor is onvoldoende dat verdachte, als hiervoor overwogen, wist dat [mededader] via internet in contact stond met een moeder van een kind dat zij wilde ophalen om aan haar vriend te tonen om tegenover haar vriend haar bedrog vol te houden dat hij de vader van haar tweeling was. Voorts acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte haar medewerking heeft toegezegd aan het wegmaken van een computer.
3.7 Door haar woning aan [mededader] ter beschikking te stellen en niets te doen om het kind weer onder de hoede van de moeder te krijgen, terwijl zij moest vermoeden dat de politie inmiddels op zoek was naar het kind, was verdachte wel mededader van het onder 2 te laste gelegde feit.
De rechtbank acht derhalve de onder 1 primair telastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.8. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
subsidiair
[mededader] op 24 augustus 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een minderjarige, te weten [baby] (geboren [geboortedatum] 2005), heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft [mededader] daar toen tezamen en in vereniging met een ander
- onder valse voorwendselen via chatgesprekken contact gezocht en een afspraak met de moeder van die [baby] ([de moeder]) gemaakt teneinde de woning van die moeder en die [baby] binnen te gaan en
- vervolgens in die woning die [baby] op enig moment uit de woning weggenomen en
- die [baby] meegenomen naar andere woningen en
- die [baby] achtergelaten bij de woning van bekenden van [mededader] (waarbij
[mededader] heeft gedaan alsof die [baby] haar eigen kind was);
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 24 augustus 2006 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest, immers heeft verdachte:
- haar woning beschikbaar gesteld teneinde die [mededader] in de gelegenheid te stellen het kind te verbergen
[mededader] op 24 augustus 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een baby genaamd [baby] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij, [mededader], en haar mededader
- onder valse voorwendselen via chatgesprekken contact gezocht en een afspraak met de moeder van die [baby] ([de moeder]) gemaakt teneinde de woning van die moeder en die [baby] binnen te gaan en
- vervolgens in die woning die [baby] op enig moment uit de woning weggenomen en
- die [baby] meegenomen naar andere woningen en
- die [baby] achtergelaten bij de woning van bekenden van [mededader] (waarbij [mededader] heeft gedaan alsof die [baby] haar eigen kind was);
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 24 augustus 2006 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest, immers heeft verdachte:
- haar woning beschikbaar gesteld teneinde die [mededader] in de gelegenheid te stellen het kind te verbergen;
2.
verdachte in de periode van 23 augustus 2006 tot en met 25 augustus 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een minderjarige, te weten [baby] (geboren [geboortedatum] 2005), die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt en die onttrokken was aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over die [baby] uitoefende, aan de nasporing van de ambtenaren van politie en justitie heeft onttrokken, immers hebben verdachte en haar mededaders genoemde [baby], terwijl hij onttrokken was aan het opzicht van zijn moeder en opsporingshandelingen naar hem werden verricht, verborgen op het adres [adres].
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd bij eindvonnis de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, [baby] gevorderd dat een schadevergoeding van een bedrag groot € 3.500,00 (drie duizend en vijfhonderd euro) toewijsbaar is, waarbij tevens de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte dient te worden opgelegd.
Voorts heeft de officier van justitie dit gevorderd met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [de moeder] van € 70,00 (zeventig euro) voor het verlies van haar telefoon.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aan een vriendin die een klein kind had ontvoerd, willens en wetens haar woning als schuilplaats voor het verbergen van het kind ter beschikking gesteld en niets gedaan om ervoor te zorgen dat aan de ontvoering een einde kwam en het kind aan zijn moeder werd teruggegeven. Verdachte, zelf moeder, heeft geen moment stil gestaan bij de gevolgen die de ontvoering voor moeder en kind zou kunnen hebben. Zij heeft in het bijzonder geen moment stil gestaan bij de gevoelens van angst, ontzetting en wanhoop die de moeder van het kind, naar verdachte had moeten beseffen, moet hebben gevoeld, toen die moeder ontdekte dat haar kind was ontvoerd. De moeder van het kind heeft daarover in haar aan de rechtbank overhandigde verklaring geschreven:
“Ik werd helemaal in beslag genomen door de gedachte dat mijn zoontje niet meer in leven was. Ik was ervan overtuigd dat hij ergens langs de kant van de snelweg zou liggen. Dat ze hem uit de auto hadden gegooid omdat zijn gehuil teveel was geworden, ze hadden immers zijn knuffeltje niet meegenomen. Ik zat maar te wachten op dat ene telefoontje: dat ze mijn kleine mannetje dood hadden aangetroffen…”
De effecten die deze ontvoering op de ontwikkeling van het ontvoerde kind hebben gehad of nog zullen hebben, zijn in verband met diens jonge leeftijd op dit moment moeilijk te meten, maar het is bepaald niet uit te sluiten dat het kind van de ontvoering en de daarmee verband houdende gevolgen voor zijn moeder ernstige psychische schade zal ondervinden.
De rechtsorde is door de ontvoering ernstig geschokt. In de maatschappij bestaande gevoelens van onveiligheid zijn hierdoor versterkt.
Verdachte kan echter, zo blijkt al uit het voorgaande, niet worden aangemerkt als mededader van de ontvoering. Zij heeft bij de ontvoering een kleine rol gespeeld. Haar valt echter ernstig aan te rekenen dat zij niets heeft gedaan om aan de ontvoering een einde te maken. Anderzijds is aannemelijk dat verdachte zich door haar vriendin heeft laten sturen. Zij is door haar vriendin gebruikt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank daarom niet passend.
Voorts geldt als strafverminderende omstandigheid dat verdachte blijkens een haar betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 augustus 2006 niet eerder voor soortgelijke zaken is veroordeeld, dat verdachte nog jong is en dat zij een alleenstaande moeder is die moet zorgen voor haar gezin.
Teneinde de ernst van de feiten recht te doen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen zal de rechtbank, naast een werkstraf van na te melden omvang, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Uit het voorgaande blijkt waarom de rechtbank van oordeel is dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.
Vordering benadeelde partij
De door [de moeder] ingestelde vordering tot vergoeding van € 70,00 (zeventig euro) wegens materiële schade dient te worden afgewezen, nu verdachte niet kan worden aangemerkt als mededader van hetgeen zich in de woning van [de moeder] heeft afgespeeld.
De door haar namens haar zoon ingestelde vordering is niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding, zodat haar zoon in die vordering niet kan worden ontvangen. Deze vordering dient bij de burgerlijke rechter te worden aangebracht.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 49, 57, 279, 280 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.8 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van het onder 1 subsidiair telastegelegde:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
En ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
opzettelijk een minderjarige die onttrokken is aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van vier maanden.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die haar in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Wijst de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. D.J. Cohen Tervaert en J. Holleman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Ramautar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2008.