vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 395708 / KG ZA 08-715 P/RV
Vonnis in kort geding van 17 april 2008
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser bij dagvaarding van 15 april 2008,
procureur mr. M. Veldman,
1. [gedaagde1]
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SBS BROADCASTING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENDEMOL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
procureur mr. J.A. Schaap.
1. De procedure
Gedaagden, verder [gedaagden], zijn vrijwillig verschenen op de vervroegde terechtzitting van 16 april 2008. Ter terechtzitting van die datum heeft eiser, verder [eiser], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagden] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Met toestemming van beide partijen is de op 20 april 2008 op SBS 6 uit te zenden aflevering van “[gedaagde 1], misdaadverslaggever” voor de terechtzitting van 16 april 2008 bekeken door de voorzieningenrechter.
2. De feiten
2.1. Gedaagde sub 1, verder [gedaagde 1], is journalist, bekend van het programma “[gedaagde 1], misdaadverslaggever”.
2.2. Bij arrest van 11 oktober 2004 van het hof te ’s-Gravenhage is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaar en negen maanden wegens doodslag van zijn echtgenote.
2.3. Op aanwijzing van [eiser] is in augustus 2006 het lijk van zijn echtgenote gevonden. Naar aanleiding van deze vondst heeft [gedaagde 1] op dat moment, voor de laatste keer, in zijn televisieprogramma aandacht besteed aan de zaak [eiser].
2.4. [eiser] bevindt zich thans in de resocialisatiefase van zijn straf. Dit houdt onder meer in dat hij werkzaam kan zijn en dat hij een sociaal netwerk moet opbouwen. Hij is werkzaam in [plaats] bij een horeca gelegenheid. Uit een verklaring van de werkgever blijkt dat deze op de hoogte is van het strafrechtelijk verleden van [eiser].
2.5. Voor de opbouw van zijn sociaal netwerk heeft [eiser] - onder andere - een profiel aangemaakt op de internet datingsite RelatiePlanet, verder datingsite, onder de naam “Paco”. In zijn profiel heeft hij opgegeven vriendschap te zoeken met een vrouw. Verder staat in zijn profiel vermeld dat hij de afgelopen vijf jaar in Spanje heeft gewerkt en nu als “[functie]” werkzaam is, en dat hij is gescheiden en geen kinderen heeft. Deze gegevens worden in de voorgenomen uitzending van het bedoelde misdaadprogramma geciteerd.
2.6. [gedaagde 1] heeft ook een profiel aangemaakt op de datingsite onder de naam “Anna” en heeft onder de naam “Anna” “Paco” laten weten geïnteresseerd te zijn in contact. Daarop hebben “Paco” en “Anna” uitvoerig ge-e-maild. Verder is er sms- en chatcontact geweest tussen “Paco” en “Anna” en hebben zij elkaar telefonisch gesproken.
2.7. Uiteindelijk hebben “Anna” en “Paco” een afspraak gemaakt voor woensdag 20 februari 2008 in een restaurant te Ouderkerk aan de Amstel. Op de dag van die eerste afspraak heeft “Anna” aan hem laten weten dat zij panne had met haar auto en dus geen vervoer naar het restaurant had. Zij heeft “Paco” gevraagd haar op te halen van een woning in Amsterdam. “Anna” bleek bij de ontmoeting [gedaagde 1] te zijn die van die ontmoeting opnamen heeft gemaakt. Gebruik maken van die opnamen is bij vonnis van 14 april 2008 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verboden.
3.1. [eiser] vordert samengevat - [gedaagden] hoofdelijk te verbieden, op straffe van een dwangsom, om openbaar te (doen) maken en/of te (doen) verveelvoudigen beeld- en/of geluidsopnamen van de voorgenomen uitzending van het programma “[gedaagde1], misdaadverslaggever” die is gewijd aan de gevaren van internetdaten waarin eiser op herleidbare wijze voorkomt of wordt genoemd en waarin aandacht wordt besteed aan de e-mail correspondentie, chatsessies en telefoongesprekken tussen eiser en “Anna”, zijnde een redactielid van het bedoelde programma, alsmede aan het portret en/of de stem en/of de personalia van eiser, en/of het noemen van (delen van) de naam van eiser. Dit verbod moet ook gelden voor (voor)aankondigingen, promo’s, herhalingen en/of andere (internet)publicaties, en interviews met [gedaagden] over de uitzending.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. De geplande uitzending van 20 april 2008 bestaat voor een groot gedeelte uit vermelding van gegevens uit de strafzaak van eiser. Het uitzenden van deze oude gegevens betreft niet het doel van de uitzending, namelijk het gevaar van internetdaten, maar is slechts bedoeld om [eiser] wederom in een kwaad daglicht te stellen. Hij heeft het recht om met rust te worden gelaten nu hij zijn straf (zo goed als) uitgezeten heeft. De uitzending is dus een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser]. Verder heeft [eiser] in zijn huidige werk veelvuldig telefonisch contact met klanten. Doordat opnamen van zijn stem in de uitzending worden gebruikt is hij juist voor dergelijke contacten herkenbaar. De kans is aanzienlijk dat zijn huidige werkgever (die op de hoogte is van zijn achtergrond) daardoor opdrachten zal verliezen en niet anders kan doen dan hem ontslaan. Bovendien zal hij minder makkelijk een nieuw leven kunnen beginnen, met een nieuw sociaal netwerk. Verder stelt [eiser] dat hij geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik van zijn stem. Daarnaast zijn de citaten uit e-mails, chatsessies en zijn profiel op de datingsite geen voorbeelden dat hij op leugenachtige wijze in contact probeert te komen met vrouwen. De enige onwaarheid in het profiel van “Paco” is de verblijfplaats van [eiser] in de afgelopen jaren. De stelling van [gedaagden] dat [eiser] liegt is dus feitelijk onjuist. Dit geldt ook voor het gebruik van de termen ‘moord’ en ‘moordenaar’ waarmee [gedaagde 1] in de uitzending [eiser] aanduidt, en het citeren uit het psychologisch rapport over [eiser] dat gebruikt is in het arrest van het hof Amsterdam in 2002, dat is vernietigd door de Hoge Raad. Tot slot stelt [eiser] dat [gedaagden] op onrechtmatige wijze aan de gegevens over het daten van hem is gekomen. [gedaagde 1] heeft hem met een misleidend profiel op de datingsite en in de verdere contacten per e-mail, chat, sms en telefoon, laten geloven dat hij contact had met een vrouw die net als hij, interesse had in vriendschap. Op datingsites vertelt niemand de absolute en totale waarheid over zichzelf. Dit is dus op zich niet typisch voor [eiser] en geen grond voor de aandacht voor hem en zijn strafrechtelijk verleden. Ook daarom vormt de voorgenomen uitzending een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Ter zitting heeft [eiser] nog gesteld dat [gedaagden] artikel 139c Wetboek van Strafrecht hebben overtreden met het verzamelen van de gegevens.
3.3. [gedaagden] voert allereerst aan dat dit tweede kort geding over hetzelfde onderwerp, met dezelfde grondslag, en een uitbreiding van de vordering tot een ruimer verbod dan in het eerste kort geding is toegewezen, misbruik van procesrecht is en in strijd met de goede procesorde. Inhoudelijk heeft [gedaagden] aangevoerd dat de geplande uitzending van het programma het gevaar van internetdaten aan de kaak wil stellen en zo een maatschappelijk belang dient. [eiser] verzwijgt de waarheid over zijn verleden, zowel in zijn profiel als in verdere correspondentie. Daardoor laat hij mogelijke dates in de waan met een eerlijke en oprechte man te maken te hebben, terwijl [eiser] in werkelijkheid met een voor doodslag van zijn echtgenote veroordeelde gedetineerde is. Daarmee toont [gedaagden] het gevaar van internetdaten aan. Het is een misstand dat [eiser] nog tijdens het uitzitten van zijn straf in de gelegenheid is om met behulp van een groot scala aan onwaarheden, waarmee hij overigens de voorwaarden van zijn resocialisatie overtreedt, vrouwen op het internet te misleiden. [gedaagden] is vrij om zelf de journalistieke vorm te kiezen waarin hij een dergelijke misstand aan de kaak wil stellen. Door [eiser] als voorbeeld te gebruiken komt de boodschap beter over op het publiek. Toewijzing van de vordering houdt een beperking van de vrijheid van meningsuiting van [gedaagden] in. Deze beperking wordt niet gerechtvaardigd door een beroep op de bescherming van de rechten van [eiser]. Uit de te gebruiken citaten is niet te herleiden dat het [eiser] betreft, zodat zijn resocialisatie niet zal worden geschaad. Tot slot voert [gedaagden] aan dat de ter zitting gestelde overtreding van het wetboek van strafrecht een vermeerdering van de grondslagen van de vordering betreft waarop hij zich niet heeft kunnen voorbereiden.
4. De beoordeling
4.1. De stelling van [gedaagden] dat dit tweede kort geding misbruik van procesrecht is en in strijd met de goede procesorde, wordt niet gevolgd. De dagvaarding voor het eerste kort geding is immers opgesteld voor [eiser] de voorgenomen uitzending had gezien en hij dus niet meer wist dan dat de opgenomen confrontatie daarin zou worden getoond. Na het bekijken van de uitzending ter zitting heeft hij zijn eis hierop willen aanpassen, maar hiertegen heeft [gedaagden] zich verzet. Nu het aan [eiser] bekend worden van de inhoud van de uitzending een nieuw feit oplevert, is er geen sprake van misbruik van procesrecht om in een nieuw kort geding ook een verbod te vragen van de overige delen van de uitzending. [eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
Het verweer van [gedaagden] betreffende zijn vermeende overtreding van het wetboek van strafrecht wordt gevolgd. Dit is een vermeerdering van grondslag die pas ter zitting ter sprake is gekomen en waarop [gedaagden] zich niet heeft kunnen voorbereiden. Deze grondslag wordt dan ook niet in overweging genomen bij de beoordeling van de vordering.
4.2. Uitgangspunt is dat de vorderingen van [eiser] in beginsel een beperking inhouden van het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde grondrecht van [gedaagden] op vrijheid van meningsuiting.
Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Het gaat in deze zaak om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van [gedaagden] het hierboven beschreven recht en aan de zijde van [eiser] diens recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zoals neergelegd in artikel 8 lid 1 EVRM. Het antwoord op de vraag welk van deze beide grondrechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang dat die voorgenomen uitzending moet worden beschouwd als een journalistieke uiting, die op één lijn moet worden geplaatst met een perspublicatie.
4.3. Het belang van [gedaagden] is dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [eiser] is erin gelegen dat hij mag verwachten met rust te worden gelaten nu hij zijn straf (zo goed als) heeft uitgezeten en zich voorbereidt op een terugkeer in de maatschappij.
4.4. De misstand die [gedaagde 1] in de uitzending onder de aandacht wil brengen is het gevaar van internetdaten. [gedaagde 1] wil waarschuwen voor het gevaar van internet en de misleiding die bij het internetdaten plaatsvindt, omdat de “date” in werkelijkheid anders is dan hij of zij zich heeft voorgedaan. Omdat waarschuwen in algemene zin meestal weinig effect heeft, wil [gedaagde 1] met het voorbeeld van [eiser] laten zien hoe gemakkelijk men misleid kan worden, zelfs als men voorzichtig is en specifieke vragen stelt. [gedaagde 1] verwijt [eiser] dat hij in de contacten met “Anna” zijn strafrechtelijk verleden heeft verzwegen en dat hij zich door middel van misleiding en leugens van een fictief verleden voorziet. [gedaagde 1] acht het een misstand dat [eiser] nog tijdens het uitzitten van zijn straf in de gelegenheid is om met behulp van een groot scala aan onwaarheden vrouwen op het internet te misleiden.
4.5. Onbetwist is dat [eiser] vrij is om zich op een datingsite te begeven en dat hij in de daaruit voortvloeiende contacten geen rechtsregels heeft overtreden. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat [eiser] de voor hem in verband met zijn bestraffing en detentie geldende voorwaarden heeft overtreden. Verder staat vast dat na augustus 2006, toen het lichaam van de echtgenote van [eiser] uiteindelijk op zijn aanwijzing werd gevonden, geen publieke aandacht aan zijn strafzaak meer is besteed. Ten slotte is een gegeven dat [eiser] zich in de laatste fase van zijn detentie bevindt, waarin hij reeds betaalde arbeid verricht bij een werkgever die van zijn strafrechtelijk verleden op de hoogte is.
4.6. Uit de bekeken beelden is duidelijk geworden dat [gedaagden] in zijn programma van 20 april 2008 zal citeren uit het door [eiser] aangemaakte profiel op de datingsite en de e-mailcorrespondentie tussen ene “Anna” en [eiser]. Daarnaast wordt een chat die zij hebben gevoerd aangehaald en wordt een telefoongesprek tussen hen uitgezonden. De stem van [eiser] in het telefoongesprek is in de voorgenomen uitzending niet vervormd. Verder wordt de geschiedenis van de zaak [eiser] doorgenomen. Tot slot worden ook oude beeldopnamen van [eiser] vertoond. Het portret van [eiser] is op die beelden ‘gewiped’ (vaag gemaakt).
4.7. Hoewel [eiser] meent dat het opnieuw onder de aandacht van het grote publiek brengen van zijn strafzaak onrechtmatig jegens hem is, strekt zijn vordering er slechts toe [gedaagden] te verbieden beeld- of geluidsopnamen openbaar te maken of te verveelvoudigen, die betrekking hebben op hem en waarin hij op herleidbare wijze voorkomt of wordt genoemd en waarin aandacht wordt besteed aan de contacten tussen hem en “Anna” en aan zijn portret en/of stem en/of persona en het noemen van (delen van ) zijn naam. [eiser] heeft erkend dat hij uit de beelden over de strafzaak niet te herkennen is. De vraag of het [gedaagden] vrij staat wederom aandacht aan de strafzaak te schenken behoeft derhalve geen beantwoording.
4.8. [eiser] heeft gesteld dat de in de uitzending weergegeven citaten in onderling verband gezien kunnen leiden tot herkenning van hem in zijn huidige werkomgeving. Dit is echter niet aannemelijk. [eiser] heeft geen citaten kunnen aanwijzen die, ook in onderling verband bezien, niet van ontelbare andere mannen afkomstig zouden kunnen zijn. Uitsluitend de vermelding van zijn huidige beroep zou hiertoe, in combinatie met de vermelding van de naam “[naam]” en zijn stem, gevaar tot herkenning in zijn huidige werkomgeving kunnen opleveren. Het gebruiken van de afgekorte achternaam is bij het vermelden van de strafzaak echter niet onrechtmatig jegens eiser. [gedaagden] heeft ter terechtzitting gesteld geen enkel belang te hebben bij het herkenbaar weergeven van [eiser]. Die herkenbaarheid dient dus geen enkel doel, maar is wel voor [eiser] in de huidige resocialisatiefase van zijn detentie zeer schadelijk en daarmee jegens hem onrechtmatig. Een afweging van alle omstandigheden van het geval brengt dan ook mee dat aan [gedaagden] moet worden verboden in de uitzending de stem van [eiser] herkenbaar te laten horen en om zijn huidige beroep te vermelden. Deze inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van [gedaagden] is in dit geval noodzakelijk in een democratische samenleving en proportioneel. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. Het overig gevorderde moet worden afgewezen.
4.9. [gedaagden] zal als de deels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- vast recht 254,00
- salaris procureur 816,00
------------------
Totaal EUR 1.155,44
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [gedaagden] om de stem van [eiser] in het telefoongesprek in de voorgenomen uitzending van het programma “[gedaagde 1], misdaadverslaggever”, gewijd aan het gevaar van internetdaten en thans gepland voor uitzending op 20 april 2008, onvervormd en dus herkenbaar te laten horen,
5.2. verbiedt [gedaagden] om het beroep en werkomgeving van [eiser] te noemen in de voorgenomen uitzending als genoemd onder 5.1,
5.3. bepaalt dat [gedaagden] voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het onder 5.1 en 5.2 bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,- en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 1.000,- tot een maximum van EUR 100.000,-,
5.4. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot heden begroot op EUR 1.155,44,
5.5. verklaart dit vonnis voor zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2008.?