Uitspraak
Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
In de gedingen met reg.nrs. AWB 06/2374 AWBZ en AWB 06/3624 AWBZ
tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. M.F. Vermaat,
en:
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg,
gevestigd te Driebergen,
verweerster,
vertegenwoordigd door mr. L.M.R. Kater
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 2 mei 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar ( geregistreerd onder nummer AWB 06/2374 AWBZ).
De rechtbank heeft op 16 mei 2006 een brief van verweerster ontvangen waarbij het bijgevoegde bezwaarschrift van eiseres van 16 september 2005 tegen het besluit van
11 augustus 2005 wordt doorgezonden als zijnde een beroepschrift tegen dit besluit (geregistreerd onder nummer AWB 06/3624 AWBZ).
Het onderzoek in beide zaken is gesloten ter zitting van 13 maart 2008.
2. OVERWEGINGEN
Na een ernstig ongeval op 4 juni 2002 ontving eiseres, geboren 5 augustus 1930, wekelijks 112 uur thuiszorg op grond van het indicatiebesluit van 19 februari 2003 van de rechtsvoorganger van verweerster, het Regionaal Indicatie Orgaan Gooi en Vechtstreek. Deze indicatie was geldig tot 13 februari 2008.
Op 1 maart 2004 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor uitbreiding van de geïndiceerde nachtzorg.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerster bij besluit van 3 mei 2004 de geïndiceerde zorg gewijzigd. Verweerster heeft daarbij bepaald dat eiseres voor de periode van 15 april 2005 tot en met 15 april 2006 is geïndiceerd voor:
- Ondersteunende Begeleiding algemeen, klasse 7, 16 – 19,9 uur per week
en additionele zorg 14 uur per week;
- Huishoudelijke verzorging, klasse 3, 4 – 3,9 uur per week;
- Persoonlijke Verzorging, klasse 6, 13 – 15,9 uur per week
- Verpleging, klasse 2, 2 – 3,9 uur per week;
- Verblijf Langdurig, klasse 7, 7 etmalen per week.
Per saldo is (72 uur) minder (thuis)zorg geïndiceerd in vergelijking tot het besluit van
19 februari 2003. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 17 augustus 2004 heeft verweerster een conceptbeschikking op bezwaar vastgesteld en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) om advies gevraagd. Op 20 januari 2005 heeft het CvZ advies uitgebracht.
Eiseres heeft indertijd tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar beroep aangetekend en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 11 maart 2005 (geregistreerd onder nummer AWB 04/4814 AWBZ en AWB 05/487 AWBZ) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, bepaald dat verweerster een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres, het besluit van (lees) 3 mei 2004 tot 6 weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar geschorst en bepaald dat de indicatiestelling zoals deze gold voorafgaand aan dit besluit met ingang van heden geldt tot 6 weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar.
Bij besluit van 11 augustus 2005 heeft verweerster naar aanleiding van voornoemde uitspraak een indicatiebesluit opgesteld. Verweerster heeft bepaald dat eiseres voor de periode van
3 augustus 2005 tot en met 3 augustus 2010 is geïndiceerd voor:
- Ondersteunende Begeleiding algemeen, klasse 8, 20 – 24,9 uur per week;
- Persoonlijke Verzorging, klasse 7, 16 – 19,9 uur per week;
- Huishoudelijke verzorging, klasse 3, 2 – 3,9 uur per week;
- Verpleging, klasse 0, 0 – 0,9 uur per week;
- Verblijf Langdurig, klasse 7, 7 etmalen per week.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 16 september 2005 bezwaar gemaakt, overeenkomstig de rechtsmiddelenclausule onder dit besluit.
Bij brief van 12 september 2005 heeft het Zorgkantoor aangegeven dat de indicatie Verblijf Langdurig niet met een persoonsgebonden budget (PGB) kan worden gefinancierd, maar eventueel wel kan worden omgezet in een Verblijf tijdelijk voor maximaal twee etmalen per week.
Bij besluit van 10 november 2005 heeft het Zorgkantoor besloten binnen de AWBZ-financieringsmogelijkheden te bekijken in hoeverre een deel van het toezicht in de thuissituatie ten laste van de AWBZ gefinancierd kan worden, zolang er geen passende opname mogelijkheid is. Daarbij kan bijvoorbeeld aan nachtzorg in een bepaalde omvang worden gedacht. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 2 december 2005 bezwaar gemaakt.
Op 5 januari 2006 heeft verweerster een conceptbeschikking op bezwaar vastgesteld en op
13 januari 2006 op grond van artikel 58, eerste lid, van de AWBZ het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) om advies gevraagd. Bij brief van 6 maart 2006 heeft het CvZ medegedeeld dat het besluit van 11 augustus 2005 een beslissing is op het bezwaarschrift van verzoekster gericht tegen het besluit van 3 mei 2004.
Bij brief van 13 april 2006 heeft verweerster aan eiseres voorgesteld het besluit van 11 augustus 2005 af te geven als beslissing op bezwaar. Bij brief van 1 mei 2006 aan verweerster heeft eiseres aangegeven het niet eens te zijn met deze gang van zaken.
Vervolgens heeft eiseres op 3 mei 2006 tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 29 mei 2004 beroep aangetekend en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres stelt dat het besluit van 11 augustus 2005 een primair besluit is. Tevens heeft eiseres aangegeven dat indien hangende het beroep door verweerster alsnog negatief wordt beslist op het bezwaar dit beroepschrift tevens geldt als beroep (op nader aan te voeren gronden) tegen die beslissing.
Bij uitspraak van 26 juli 2006 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Daartoe is onder meer overwogen dat nu het besluit van 11 augustus 2005 naar aanleiding van de uitspraak van 11 maart 2005 is genomen, hieruit, naar voorlopig oordeel, geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat dit besluit een beslissing is op het bezwaar gericht tegen het besluit van 3 mei 2004. Nu verweerster reeds een beslissing op het bezwaarschrift heeft genomen vóórdat verzoekster (lees: eiseres) beroep instelde tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op dat bezwaarschrift, zal naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het beroep in zoverre waarschijnlijk ongegrond worden verklaard.
Eiseres heeft aangevoerd dat niet op voorhand duidelijk was dat het bestreden besluit een beslissing op bezwaar betrof. Eerst na daartoe op te zijn gewezen door het CvZ heeft verweerster het bezwaarschrift als zijnde beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank. Eiseres heeft gesteld dat zij door de lange duur van de bezwaarprocedure schade heeft geleden. Zij verwijst daarbij naar de jurisprudentie inzake de schending van de redelijke termijn. Verder heeft eiseres gesteld dat verweerster in het bestreden besluit een overgangsregeling had moeten treffen nu zij niet heeft kunnen anticiperen op de forse teruggang in het aantal uur aan zorg. Het bestreden besluit is in zoverre ook in strijd met het verbod van reformatio in peius. Er zijn lagere indicaties vastgesteld dan in het primaire besluit. Bovendien heeft verweerster met het bestreden besluit alle functies opnieuw beoordeeld, terwijl de aanvraag enkel zag op één functie. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat 24-uurs zorg noodzakelijk is en dat de functie Verblijf Langdurig om die reden geïndiceerd is. Die functie kan echter niet verzilverd worden omdat er enerzijds contra-indicatie bestaat voor opname in een psychogeriatrische setting en anderzijds opname in een andere setting gelet op de aandoening van eiseres niet voor handen is. Verweerster had onder deze omstandigheden en in het kader van het doelmatigheidsonderzoek naar een passende oplossing moeten zoeken, bijvoorbeeld door de indicatie voor zorg thuis moeten verhogen.
Voor de toepasselijke wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar het bestreden besluit van 11 augustus 2008 en het verweerschrift van 12 september 2007.
Overwegingen in de zaak AWB 06/2374 AWBZ
Ter zitting heeft eiseres haar beroep tegen het niet tijdig beslissen door verweerster ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onder deze omstandigheden geen belang bij een inhoudelijke behandeling van haar beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het betaalde griffierecht zijn geen termen aanwezig.
Overwegingen in de zaak AWB 06/3624 AWBZ
Na een aanvraag om uitbreiding van de geïndiceerde nachtzorg heeft verweerster de eerder bij besluit van 19 februari 2003 geïndiceerde zorg thuis beperkt. De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag van eiseres om in beginsel dient te worden opgevat als een verzoek om een aanvullende indicatie bovenop de reeds bij besluit van 19 februari 2003 geïndiceerde uren. Dit laat echter onverlet dat, indien verweerster hiertoe aanleiding ziet, teneinde de aanvraag om aanvullende indicering te kunnen beoordelen opnieuw een onderzoek naar de medische situatie van eiseres kan plaatsvinden. Een gewijzigde medische situatie kan tot gevolg hebben dat een reeds afgegeven indicatie tussentijds wordt aangepast. Uit de gedingstukken volgt echter dat de medische situatie van eiseres niet is verbeterd en dat de nachtzorg voor de echtgenoot van eiseres te belastend is geworden. Reden waarom namens eiseres een verzoek om uitbreiding van de geïndiceerde nachtzorg is gedaan. Het bestreden besluit behelst evenwel een (sterke) beperking van het bij besluit van 19 februari 2003 geïndiceerde aantal zorguren. Verweerster heeft hieraan de overgang op 1 april 2003 van productgericht naar functioneel gericht indiceren ten grondslag gelegd. Daarbij is evenwel noch gesteld, noch gebleken dat verweerster naar aanleiding van deze gewijzigde vorm van indiceren zou zijn overgegaan tot herbeoordeling van de reeds afgegeven indicatie(s), indien eiseres de aanvullende indicatie niet had aangevraagd. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden het vertrouwensbeginsel zich verzet tegen een beperking van de bij besluit van 19 februari 2003 geïndiceerde uren. Verweerster zal -gemotiveerd- dienen te bezien of de oorspronkelijke indicering in stand dient te blijven dan wel of deze voor een bepaalde periode dient te gelden, in welk geval verweerster een redelijke overgangstermijn in acht dient te nemen.
Het beroep dient in zoverre gegrond te worden verklaard.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de het door verweerder geïndiceerde Verblijf Langdurig het volgende.
In het advies van het CvZ van 20 januari 2005 staat -onder meer- het volgende vermeld:
“Niet aangeboren hersenletsel veroorzaakt diverse stoornissen en beperkingen. Deze aandoening vergt gespecialiseerde zorg die zeker niet in iedere instelling voorhanden is. Aangeboren hersenletsel bevindt zich in het grensvlak tussen verpleeghuiszorg een GGZ. Zeker als “verblijf” aan de orde is, zijn er betrekkelijk weinig instellingen die hierin zijn gespecialiseerd. Gezien de medische gegevens is het zeer onwaarschijnlijk dat de verzekerde op een gewone PG-afdeling terecht kan. (...) Er is nader onderzoek nodig naar de individuele omstandigheden, het functioneren en de therapeutische (on)mogelijkheden van eiseres. Aangezien eiseres, ondanks een grote zorgbehoefte thuis verzorgd wil worden is eveneens een doelmatigheidsbeoordeling aan de orde. Gezien de specificiteit van de problematiek en de betrekkelijke schaarste van gespecialiseerde zorg zou mogelijk meer zorginzet in de thuiszorg geaccepteerd moeten worden dan wel men een gewone PS-patient zou doen, aldus de medisch adviseur.”
Blijkens het bestreden besluit heeft de medisch adviseur van het CIZ vastgesteld dat een contra-indicatie bestaat voor een PG-verpleeghuis. Tevens is door hem een doelmatigheidsrapport geschreven betreffende zorgaanbod. Hieruit volgt dat de beste oplossing zou zijn geweest eiseres te plaatsen in een verpleeghuis voor niet-aangeboren hersenletsel. Er is echter geen plaats voor eiseres. De tweede beste oplossing is verblijf in thuissituatie.
De rechtbank stelt vast dat nu eiseres een contra-indicatie heeft voor een PG-verpleeghuis en een andere mogelijkheid tot opname niet voorhanden is, verweerster ten onrechte een indicatie voor Verblijf Langdurig heeft afgegeven. Verweerster had nader moeten onderzoeken op welke wijze de zorg thuis ingevuld dient te worden, waarbij, mede gelet op het advies van het CvZ, verweerster uitdrukkelijk had dienen te bezien of in het specifieke geval van eiseres meer zorginzet thuis verstrekt diende te worden dan in het geval van een gewone PS-patient.
Het beroep dient in zoverre eveneens gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek van eiseres inzake immateriële schadevergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld LJN: AR7273) volgt dat vergoeding van immateriële schade voor toekenning in aanmerking komt indien wordt vastgesteld dat de totale duur van de procedure van dien aard is dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, deze overschrijding geheel of gedeeltelijk een gevolg is van een niet verontschuldigbare traagheid van besluitvorming door het bestuursorgaan en wanneer op grond van het met de procedure gemoeide belang, en de overige feiten en omstandigheden van het geval aannemelijk is dat de belanghebbende als gevolg van de duur van de procedure daadwerkelijk een bepaalde mate van spanning en frustratie heeft ondergaan. In een dergelijke situatie dient naar het oordeel van de CRvB, ook als er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op de andere persoonlijkheidsrechten van de belanghebbende, onder gegrondverklaring van het beroep en met een op artikel 13 van het EVRM afgestemde toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, een bedrag ter vergoeding van immateriële schade aan de belanghebbende te worden toegekend ten laste van een door de bestuursrechter aan te wijzen rechtspersoon. De rechtbank neemt bovenstaande overwegingen als uitgangspunt.
De redelijke termijn is aangevangen op 29 mei 2004, de datum waarop het bezwaarschrift bij verweerster is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn geëindigd op 4 april 2008, de datum waarop de rechtbank uitspraak doet in het voorliggende geschil. De procedure heeft derhalve ruim drie jaar en tien maanden geduurd. Hiermee is de redelijke termijn naar het oordeel van de rechtbank geschonden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch in de opstelling van eiseres een rechtvaardiging is aangetroffen voor de lange duur van deze periode en waarbij zich geen bijzondere en onvoorziene complicaties hebben voorgedaan
Het beroep dient in zoverre eveneens gegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser als gevolg van de duur van de procedure een daadwerkelijke spanning en frustratie heeft ondergaan. De rechtbank acht om die reden termen aanwezig om verweerster te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade. Daarbij gaat de rechtbank uit van een vergoeding van € 100,- per volle maand van overschrijding in de bestuurlijke fase, waarbij deze fase ingaat op het moment waarop het bestuursorgaan meer dan zes maanden over het nemen van het besluit heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat de bestuurlijke fase in totaal 22 volle maanden heeft geduurd. De rechtbank neemt hierbij de periode in aanmerking van 29 mei 2004 tot 13 april 2006, waarop het bestuursorgaan het besluit van 11 augustus 2005 heeft aangemerkt als bestreden besluit. De rechtbank stelt de door de verweerder te betalen schadevergoeding daarom vast op een bedrag van € 1600,-.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren wegens strijd met het vertrouwensbeginsel en strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12 van de Awb en artikel 6 van het EVRM. Het besluit van 11 augustus 2005 dient te worden vernietigd.
Ten slotte maakt de rechtbank op grond van artikel 8:72, vijfde lid van de Awb ambtshalve gebruik van haar bevoegdheid een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank zal hiertoe het indicatiebesluit van 20 april 2004 schorsen tot zes weken na de bekendmaking van een nieuw te nemen beslissing op bezwaar, zodat eiseres zorg zal dienen te ontvangen op de voet van de indicatiestelling zoals deze gold voor het indicatiebesluit van 20 april 2004. De rechtbank ziet hiertoe onder meer aanleiding vanwege de gevorderde leeftijd van eiseres en haar echtgenoot, de verwachting dat geen verbetering zal optreden in de medische situatie van eiseres, de lange duur van de procedure en het belang van eiseres bij de beschikbaarheid van adequate zorg.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten zijn, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- (2 punten x factor 1 x € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep, geregistreerd onder AWB 06/2374 AWBZ, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, geregistreerd onder AWB 06/3624 AWBZ gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 augustus 2005;
- draagt verweerder op om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
- schorst het primaire besluit van 20 april 2004 tot 6 weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar;
- bepaalt dat de indicatiestelling zoals deze gold voorafgaand aan het besluit van 20 april 2004 met ingang van heden geldt tot 6 weken na de datum van bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar;
- veroordeelt de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg tot het vergoeden van de schade in verband met het overschrijden van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM ten bedrage van € 1600,-;
- bepaalt dat de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- vergoedt;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,- te betalen door de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2008 door M.T. Boerlage, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Coll.
DOC: A/B/C