Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 07/452 WW44
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. R. Ridder,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.J. Tielbeke.
De rechtbank heeft op 26 januari 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 29 november 2006, verzonden op 20 december 2006.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 3 december 2007.
Op 7 mei 2004 heeft verweerder eiseres een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een horecaruimte inclusief een dienstwoning op de locatie [adres] te [woonplaats].
Op 30 september 2004 heeft verweerder het peil in overleg vastgesteld op 0,80 meter N.A.P. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt, en na ongegrondverklaring van het bezwaar, beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 28 juni 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam het beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: “de Afdeling”) het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van voorzieningenrechter vernietigd. De Afdeling heeft hierbij overwogen dat het college het peil ten onrechte heeft gemeten op de buitengrenzen van het perceel waarop het bouwwerk zal worden gebouwd. Gelet op artikel 1, onder 24 aanhef en onderdeel b van de planvoorschriften moet het peil worden bepaald op de gemiddelde hoogte van het aansluitend aan de bebouwing afgewerkte terrein zoals dit wordt gerealiseerd.
Op 13 juni 2006 heeft de afdeling Geo-informatie van de Gemeentelijke Directie Ingenieursbureau hoogtemetingen verricht op de acht hoekpunten van het geprojecteerde bouwplan. Het gemiddelde van deze metingen is – 1, 1695 meter N.A.P.
Bij brief van 26 juli 2006 heeft verweerder, gelet op het gevoerde overleg, aangegeven dat het peil met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling had moeten worden vastgesteld op -1,1695 meter N.A.P., maar voorts dat verweerder bereid is tegemoet te komen aan de wens van eiseres en heeft besloten om het peil conform de wens van eiseres vast te stellen op – 0,735 meter N.A.P. Deze brief bevat geen gegrondverklaring van bezwaren, herroeping van enig besluit dan wel een rechtsmiddelenclausule. Eiseres is vervolgens met de bouw begonnen.
Op verzoek van eiseres, die stelde belang te hebben bij een beslissing op bezwaar vanwege een schadeclaim, heeft verweerder bij het bestreden besluit, na advies van de commissie bezwaarschriften, een beslissing op bezwaar genomen in navolging van de uitspraak van de Afdeling. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, het bestreden besluit van 30 september 2004 herroepen en bepaald dat het bouwpeil, overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling, had moeten worden vastgesteld op – 1,1695 meter N.A.P. Bij het bepalen van het peil moet volgens verweerder worden uitgegaan van de feitelijke situatie.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ten aanzien van het procesbelang.
Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat de schade die zij thans in een civiele procedure van de gemeente Amstelveen vordert, bestaat uit vertragingsschade, doordat als gevolg van de onjuiste vaststelling van het peil op 30 september 2004 eerst na de brief van
26 juli 2006 kon worden begonnen met de bouw. Gelet op het feit dat het primaire besluit van 30 september 2004 in het bestreden besluit is herroepen en het peil vervolgens is vastgesteld op een ander niveau, kan de rechtbank niet uitsluiten dat eiseres, gelet op de aanhangige civiele procedure, belang heeft bij een oordeel over het thans bestreden besluit. Het beroep is in zoverre ontvankelijk.
Ten aanzien van de het bestreden besluit.
In de brief verweerder van 26 juli 2006 heeft verweerder het peil vastgesteld op
– 0,735 meter N.A.P., waarna eiseres is begonnen met de bouw. Ter zitting is komen vast te staan dat de bouw is voltooid en dat daarbij een peil van -0,735 meter N.A.P. is gehanteerd.
In het thans bestreden besluit van 29 november 2006, verzonden 20 december 2006, heeft verweerder het peil vastgesteld op -1,1695 meter N.A.P., de bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 30 september 2004 herroepen.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van verweerder van 26 juli 2006 voor wat betreft de vaststelling van het peil een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb bevat. Het besluit van 26 juli 2006 is niet alleen onherroepelijk geworden maar eiseres heeft vervolgens ook gebouwd conform het in dat besluit vastgestelde peil. Gesteld noch gebleken is dat zich na de bouw bijzondere omstandigheden voordeden die noopten tot vaststelling van het peil op een ander niveau. De omstandigheid dat eiseres een schadeclaim had ingesteld kan niet als een dergelijke bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank mitsdien in het bestreden besluit voor wat betreft het peil niet mogen afwijken van de inhoud van zijn eerdere, onherroepelijke besluit van 26 juli 2006. Nu in het thans bestreden besluit niet is gemotiveerd hoe dit besluit zich verhoudt tot het besluit van 26 juli 2006 berust het niet op een deugdelijke motivering. Het beroep tegen het thans bestreden besluit is in zoverre gegrond en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Terecht heeft verweerder in het bestreden besluit het primaire besluit van
30 september 2004 herroepen. Zoals de Afdeling heeft bepaald was dat besluit immers niet in overeenstemming met artikel 1 onder 24, aanhef en onderdeel b, van de planvoorschriften, dat voorschrijft dat het peil moet worden bepaald op de gemiddelde hoogte van het aansluitend aan de bebouwing afgewerkte terrein zoals dit wordt gerealiseerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder een juist gevolg aan die uitspraak gegeven door op 13 juni 2006 te doen meten op de buitengrenzen van de te realiseren bebouwing, waaronder de rechtbank verstaat de geprojecteerde bebouwing zoals op de bouwtekening aangegeven. Omdat het bij besluit van 26 juli 2006 vastgestelde peil afwijkt van het peil als vervat in het primaire besluit van
30 september 2004, heeft verweerder in het thans bestreden besluit de daartegen gerichte bezwaren ten onrechte niet gegrond verklaard, alvorens het primaire besluit te herroepen. In zoverre zal de rechtbank het thans bestreden besluit eveneens vernietigen en de bezwaren alsnog gegrond verklaren.
Nu eiseres in het bezwaarschrift van 8 oktober 2004 niet om proceskostenveroordeling heeft gevraagd, komt eiseres geen vergoeding van de kosten in bezwaar toe.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het besluit van 29 november 2006 vernietigen wegens strijd met het vertrouwensbeginsel, met uitzondering van de herroeping van het primaire besluit van 30 september 2004. De rechtbank zal voorts zelf voorziend in de zaak, de bezwaren gegrond verklaren. Gelet op de bepaling dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit behoeft verweerder geen nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat het griffierecht en de proceskosten dienen te worden vergoed.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 29 november 2006, behoudens voor zover daarin het primaire besluit van 30 september 2004 is herroepen;
3. verklaart de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 30 september 2004 alsnog gegrond;
4. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
5. veroordeelt burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen in de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres begroot op € 644 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiseres;
6. bepaalt dat de gemeente Amstelveen het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 276 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 7 januari 2008 door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. Torsing, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B