ECLI:NL:RBAMS:2008:BD1848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-4397 WET
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidie uit het Europafonds voor het project EU Founding Fathers-Sicco Mansholt

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een subsidie uit het Europafonds voor het project 'EU Founding Fathers-Sicco Mansholt'. De eiser, handelend onder de naam [eenmanszaak], had op 28 januari 2006 een aanvraag ingediend voor subsidie, maar deze werd afgewezen omdat de aanvraag niet was ingediend door een rechtspersoon, zoals vereist volgens artikel 4, eerste lid, van het Subsidiebesluit. De rechtbank oordeelde dat de subsidie terecht was geweigerd, aangezien de aanvrager een natuurlijke persoon was en niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidieaanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het bezwaar van eiseres ongegrond was verklaard, en het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 april 2006 alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden dat alleen rechtspersonen in aanmerking komen voor subsidie. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag niet was ingediend door een rechtspersoon en dat de eiser niet de enige was die het project kon uitvoeren, waardoor de aanvraag niet kon worden goedgekeurd.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met registratienummer AWB 06/4397 WET
van:
de [eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres, en
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï,
tegen:
de Minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. W.H. Simonis.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 28 augustus 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 18 juli 2006.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 3 april 2008.
2. OVERWEGINGEN
Op 28 januari 2006 heeft eiser, handelend onder de naam [eenmanszaak], een aanvraag bij verweerder ingediend voor subsidie uit het Europafonds voor het project [project].
Bij brief van 2 februari 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat niet aan alle vereisten voor het indienen van een aanvraag was voldaan, omdat (onder meer) verzuimd was een akte van oprichting bij te voegen. Eiser is alsnog in de gelegenheid gesteld deze akte over te leggen.
Bij brief van 14 februari 2006 heeft eiser verweerder meegedeeld dat de akte van oprichting een probleem vormde, omdat het om een eenmanszaak ging.
Bij besluit van 4 april 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser om subsidie afgewezen, omdat alleen rechtspersonen in aanmerking komen voor subsidie uit het Europafonds en de hoofdaanvrager [eenmanszaak] een eenmanszaak is.
Bij brief van 11 mei 2006 heeft eiser namens de [stichting in oprichting] (hierna: de Stichting i.o.) en [eenmanszaak] bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit van 18 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 4 april 2006 gehandhaafd. Tegen dit besluit hebben eiser en de [eiseres] (hierna: de Stichting) beroep ingesteld.
Overwegingen met betrekking tot het beroep van eiseres (de Stichting)
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat bij het besluit op bezwaar mede is beslist op het bezwaar van de Stichting i.o., hoewel dat niet expliciet in het besluit is vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank moet de Stichting als rechtsopvolger van de Stichting i.o. worden beschouwd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Stichting belanghebbende is bij het bestreden besluit en dat het beroep van de Stichting ontvankelijk is.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de Stichting i.o. als belanghebbende bij het primaire besluit van 4 april 2006 kan worden beschouwd. Daartoe overweegt zij het volgende.
Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is alleen de aanvrager belanghebbende bij een besluit waarbij een aanvraag om subsidie is afgewezen. Gelet op recentere jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld LJN AX4429), die betrekking heeft op afwijzende besluiten op vergunningaanvragen, is de rechtbank van oordeel dat ook degene die een aan de subsidieaanvrager tegengesteld belang heeft als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een besluit waarbij de aanvraag om subsidie is afgewezen.
De aanvraag om subsidie is ingediend door eiser, handelende onder de naam [eenmanszaak], en is niet - mede - door of namens de Stichting i.o. ingediend. Het betoog van eiseres dat verweerder de aanvraag had moeten beschouwen als te zijn gedaan door de Stichting i.o. volgt de rechtbank niet. Niet gebleken is dat ten tijde van de aanvraag reeds sprake was van een in oprichting zijnde stichting. De Stichting i.o. heeft voorts niet een aan eiser tegengesteld belang. Naar het oordeel van de rechtbank kan de Stichting i.o. dan ook niet als belanghebbende bij het primaire besluit worden beschouwd. Verweerder had het bezwaar van de Stichting i.o. om die reden niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu verweerder dit verzuimd heeft te doen, is het beroep van de Stichting gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit in zoverre vernietigen. De rechtbank zal onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf voorzien in de zaak door het bezwaar van de Stichting i.o. alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x factor 1 x € 322,-). Tevens dient de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Buitenlandse Zaken) het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Overwegingen met betrekking tot het beroep van eiser ([eiser])
In artikel 4, eerste lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken (Stb. 2005, 137; hierna: het Subsidiebesluit) is bepaald dat subsidie slechts wordt verleend aan rechtspersonen waarvan de statutaire doelstelling past binnen het doel van de subsidieverlening en die aan een tweetal - hier niet relevante - voorwaarden voldoen.
Uit de hiervoor opgenomen overwegingen volgt dat de aanvraag niet is ingediend door een rechtspersoon, maar door eiser als natuurlijk persoon, in zijn hoedanigheid als eigenaar van de eenmanszaak [eenmanszaak]. Verweerder heeft derhalve terecht overwogen dat geen subsidie aan eiser kan worden verleend op grond van het eerste lid van artikel 4 van het Subsidiebesluit.
De grief van eiser dat verweerder hem het bepaalde in artikel 4, eerste lid niet had mogen tegenwerpen nu hij eiser niet heeft meegedeeld dat alleen rechtspersonen voor de subsidie in aanmerking kwamen, slaagt niet. Het behoort tot eisers eigen verantwoordelijkheid om zich tijdig op de hoogte te stellen van de op de subsidie-aanvraag toepasselijke regelgeving. Verweerder heeft derhalve niet onzorgvuldig gehandeld door eiser hierover niet te informeren.
Met betrekking tot de grief van eiser dat verweerder de termijn voor het indienen van een aanvraag had kunnen verschuiven om hem in de gelegenheid te stellen alsnog een aanvraag namens de Stichting i.o. in te dienen, overweegt de rechtbank het volgende.
In artikel 4 van het Besluit "Vaststelling subsidieplafond Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken (Europafonds 2006)" van 21 december 2005 (Stcrt. 2005/252) is bepaald dat aanvragen om subsidie konden worden ingediend tot en met 31 januari 2006. Weliswaar had verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb van deze beleidsregel kunnen afwijken, maar de bevoegdheid daartoe bestaat alleen als handelen overeenkomstig de beleidsregel voor eiser gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval echter geen sprake van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Immers, de rechtbank heeft hierboven al geoordeeld dat het tot eisers eigen verantwoordelijkheid behoorde om zich op de hoogte te stellen van de toepasselijke regelgeving. Daar komt bij dat de verlening van de subsidie heeft plaatsgevonden volgens een tendersysteem. Een dergelijk systeem leent zich niet voor uitstel van de sluitingstermijn om een van de kandidaten in de gelegenheid te stellen alsnog een -mogelijk- kansrijkere aanvraag in te dienen. Deze grief slaagt dan ook niet.
In artikel 4, tweede lid, van het Subsidiebesluit is bepaald dat in bijzondere gevallen subsidie kan worden verleend aan natuurlijke personen die voldoen aan de onderdelen a en b van het eerste lid, indien de omstandigheden waaronder de activiteiten worden uitgevoerd daartoe aanleiding geven. De onderdelen a en b van het eerste lid betreffen het in staat zijn tot een adequaat financieel beheer en door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd, een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een bijzonder geval. De omstandigheid dat eiser over uniek materiaal beschikt over Sicco Mansholt, maakt niet dat sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in de regeling. Eiser is, ook al beschikt hij over uniek materiaal, niet de enige die een project zoals door hem voorgesteld zou kunnen verwezenlijken. Daarbij komt dat uit de toelichting bij het tweede lid van artikel 4 blijkt dat hierbij vooral moet worden gedacht aan situaties waarin de betrokken personen bij uitstek of als enige in staat zijn tot uitvoering van de te subsidiëren activiteiten en de omstandigheden in de weg staan aan het oprichten van een rechtspersoon. Dat er in het onderhavige geval omstandigheden zijn die in de weg staan aan het oprichten van een rechtspersoon is niet gebleken..
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is.
Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voorzover daarbij het bezwaar van eiseres ongegrond is
verklaard;
- verklaart het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 april 2006 alsnog niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Buitenlandse Zaken) het door
eiseres betaalde griffierecht van € 281,- (zegge: tweehonderd en eenentachtig euro) aan haar
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- (zegge:
zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden (het Ministerie
van Buitenlandse Zaken) aan eiseres;
- verklaart het beroep van eiser ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2008 door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en
mrs. T.P.J. de Graaf en M.T. Boerlage, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het be¬stuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep in¬stel¬len bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B