1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden producties staat in dit geding in elk geval het volgende vast:
1.1. [eiser] is bij HVA op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst geweest, welke arbeidsovereenkomst bij beschikking van de kantonrechter alhier van 22 september 2004 is ontbonden per 1 oktober 2004 zonder toekenning van een vergoeding. Het verzoek tot ontbinding is ingediend door HVA op 10 juni 2004.
1.2. In het verzoekschrift is onder meer opgenomen: “(…) uitgaande van het onverhoopte geval dat de heer [eiser] niet meer volledig arbeidsgeschikt zal worden, zal suppletie op grond van de ZAHBO, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid, maximaal een recht opleveren op een bedrag van 80% van zijn laatstverdiende dagloon gedurende 33 maanden. Aansluitend bestaat een recht op maximaal een bedrag ter grootte van 70% van het laatstverdiende dagloon gedurende 33 maanden. Dit zou neerkomen op een totale maximale suppletie van +/- Euro 45.000. (…)”
1.3. In de pleitnota waarvan de gemachtigde van HVA zich tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek heeft bediend is onder meer, omtrent het toekennen van een eventuele vergoeding, vermeld: “(…) Dit geldt nog sterker daar de heer [eiser] op grond van de in het onderwijs geldende ZAHBO-regeling reeds een recht kan verwerven op uitkeringen ter grootte van maximaal Euro 45.000 bruto die rechtstreeks voor rekening van de HVA zullen komen (…).”
1.4. [eiser] was ten tijde van indiening van het verzoek volledig arbeidsongeschikt en is dat thans (nog) steeds.
1.5. De kantonrechter heeft in de beschikking met betrekking tot de vergoeding onder meer overwogen: (…) “verzoekster heeft zich ingevolge de ZAHBO dan wel de Bovenwettelijke regeling HBO (BWRHBO) verplicht erkend tot suppletie van de WAO- dan wel de werkloosheidsuitkering van verweerder ([eiser], ktr.) waarmee respectievelijk ongeveer EUR 45.000,00 bruto of EURO 28.500,00 bruto gemoeid zal zijn.(…) “Gezien de duur van de arbeidsongeschiktheid tot dusver en de voor verzoekster (HVA, ktr) geldende verplichting tot suppletie als hiervoor vermeld is er geen grond om een verdere vergoeding ter zake van te derven inkomsten toe te kennen. (…)”
1.6. Artikel 21 van de ZAHBO-regeling vermeldt in lid 1: “ Met uitzondering van degene die zijn resterende verdiend vermogen volledig benut in een of meer aangehouden dienstverbanden, heeft betrokkene recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken.”
1.7. In artikel 23 is voorts bepaald: “ Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang: a. betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer (…).”
1.8. HVA heeft aan [eiser] geen suppletie betaald. Per brief van 30 september 2005 heeft [eiser] nogmaals, nadat hij eerst op 7 maart 2005 bij HVA om uitbetaling van de suppletie had gevraagd, aangegeven aanspraak te maken op de suppletieregeling.