ECLI:NL:RBAMS:2008:BD4590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
869980 CV EXPL 07-14680
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van toezeggingen en schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen in arbeidsrelatie

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat de gedaagde, de stichting STICHTING HOGESCHOOL VAN AMSTERDAM (HVA), wordt veroordeeld tot nakoming van toezeggingen die gedaan zijn tijdens een ontbindingsprocedure van zijn arbeidsovereenkomst. Eiser stelt dat HVA hem heeft misleid over zijn recht op suppletie en schadevergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen, omdat hij een herroepingsprocedure had moeten volgen, waarvan de termijn inmiddels is verstreken. De kantonrechter oordeelt dat er geen duidelijke en ondubbelzinnige toezegging van HVA is gedaan over de suppletie, en dat de verwijzingen naar de ZAHBO-regeling in de communicatie van HVA geen onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van suppletie inhouden. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 7 mei 2008 door de kantonrechter A.W.J. Ros.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 869980 CV EXPL 07-14680
Vonnis van: 7 mei 2008
F.no.: 560
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser],
wonende te Amstelveen,
eiser,
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: voorheen mr. J.C. Bruijntjes, thans mr. L.M. Lalji,
t e g e n
de stichting STICHTING HOGESCHOOL VAN AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen HVA,
gemachtigde: mr. D.I. van Praag.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De kantonrechter is uitgegaan van de volgende processtukken en proceshandelingen:
- dagvaarding van 20 april 2007;
- antwoord met producties;
- instructievonnis;
- repliek;
- dupliek;
- dagbepaling vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
De feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden producties staat in dit geding in elk geval het volgende vast:
1.1. [eiser] is bij HVA op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst geweest, welke arbeidsovereenkomst bij beschikking van de kantonrechter alhier van 22 september 2004 is ontbonden per 1 oktober 2004 zonder toekenning van een vergoeding. Het verzoek tot ontbinding is ingediend door HVA op 10 juni 2004.
1.2. In het verzoekschrift is onder meer opgenomen: “(…) uitgaande van het onverhoopte geval dat de heer [eiser] niet meer volledig arbeidsgeschikt zal worden, zal suppletie op grond van de ZAHBO, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid, maximaal een recht opleveren op een bedrag van 80% van zijn laatstverdiende dagloon gedurende 33 maanden. Aansluitend bestaat een recht op maximaal een bedrag ter grootte van 70% van het laatstverdiende dagloon gedurende 33 maanden. Dit zou neerkomen op een totale maximale suppletie van +/- Euro 45.000. (…)”
1.3. In de pleitnota waarvan de gemachtigde van HVA zich tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek heeft bediend is onder meer, omtrent het toekennen van een eventuele vergoeding, vermeld: “(…) Dit geldt nog sterker daar de heer [eiser] op grond van de in het onderwijs geldende ZAHBO-regeling reeds een recht kan verwerven op uitkeringen ter grootte van maximaal Euro 45.000 bruto die rechtstreeks voor rekening van de HVA zullen komen (…).”
1.4. [eiser] was ten tijde van indiening van het verzoek volledig arbeidsongeschikt en is dat thans (nog) steeds.
1.5. De kantonrechter heeft in de beschikking met betrekking tot de vergoeding onder meer overwogen: (…) “verzoekster heeft zich ingevolge de ZAHBO dan wel de Bovenwettelijke regeling HBO (BWRHBO) verplicht erkend tot suppletie van de WAO- dan wel de werkloosheidsuitkering van verweerder ([eiser], ktr.) waarmee respectievelijk ongeveer EUR 45.000,00 bruto of EURO 28.500,00 bruto gemoeid zal zijn.(…) “Gezien de duur van de arbeidsongeschiktheid tot dusver en de voor verzoekster (HVA, ktr) geldende verplichting tot suppletie als hiervoor vermeld is er geen grond om een verdere vergoeding ter zake van te derven inkomsten toe te kennen. (…)”
1.6. Artikel 21 van de ZAHBO-regeling vermeldt in lid 1: “ Met uitzondering van degene die zijn resterende verdiend vermogen volledig benut in een of meer aangehouden dienstverbanden, heeft betrokkene recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken.”
1.7. In artikel 23 is voorts bepaald: “ Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang: a. betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer (…).”
1.8. HVA heeft aan [eiser] geen suppletie betaald. Per brief van 30 september 2005 heeft [eiser] nogmaals, nadat hij eerst op 7 maart 2005 bij HVA om uitbetaling van de suppletie had gevraagd, aangegeven aanspraak te maken op de suppletieregeling.
De vordering
2. [eiser] vordert veroordeling van HVA tot nakoming van de toezegging tot betaling van suppletie dan wel schadevergoeding ter hoogte van de suppletie vanaf 1 oktober 2004 voor de duur van 33 maanden alsmede een suppletie of schadevergoeding ter hoogte van de suppletie vanaf 1 juli 2007 voor de duur van 33 maanden.
3. [eiser] stelt hiertoe, kort gezegd en voor zover van belang, dat HVA in het verzoekschrift, pleitnotitie en tijdens de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek van 10 juni 2004 heeft toegezegd dat [eiser] recht heeft op suppletie en dat er thans door haar wordt gesteld dat er alleen sprake is van een suppletieregeling indien [eiser] gedeeltelijk arbeidsongeschikt mocht zijn of worden. [eiser] is echter al vanaf datum indiening verzoek arbeidsongeschikt en de toezeggingen over de suppletie tijdens de procedure, voor rekening van HVA, laten aan duidelijkheid niet te wensen over. Immers heeft de HVA gesteld, dat uitgaande van het onverhoopte geval dat de heer [eiser] niet meer volledig arbeidsgeschikt zal worden er een suppletie zal plaatsvinden tot 80% van zijn laatstverdiende dagloon. Na de brief van 30 september 2005 (zie 1.8) heeft HVA echter gesteld dat er pas aanspraak bestaat op suppletie indien [eiser] gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Nu HVA steeds heeft benadrukt op haar kosten een suppletie te moeten betalen daar [eiser] arbeidsongeschikt is, dient HVA deze verplichting na te komen. De HVA handelt onrechtmatig door achteraf te stellen dat [eiser] niet voor deze regeling in aanmerking komt. De HVA is kennelijk van mening de wederpartij en de rechter (bij de behandeling van het ontbindingsverzoek, ktr.) te mogen misleiden om op die wijze zelf voordeel te behalen. Om onder de ontbindingsvergoeding uit te komen werd immers sterk de nadruk gelegd op de uitbetaling van de suppletie, aldus [eiser].
Het verweer
4. HVA verweert zich tegen de vordering en heeft onder meer, aangevoerd dat [eiser] een herroepingsprocedure had moeten voeren ingevolge artikel 383 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) jo. artikel 391 Rv. De indieningstermijn daarvoor is echter inmiddels verstreken. Voor het overige betwist HVA enige toezegging te hebben gedaan dat [eiser] onvoorwaardelijk recht zou krijgen op suppletiebetalingen. De HVA heeft gesteld dat zij de verplichtingen voortvloeiend uit de CAO ten opzichte van [eiser] zou nakomen. Zij houdt zich aan de ZAHBO regeling en zal dit in de toekomst ook blijven doen.
De beoordeling
5. De kantonrechter begrijpt de vorderingen van [eiser] aldus, dat hij een vordering tot nakoming van toezeggingen vordert gedaan in de ontbindingsprocedure dan wel schade vordert wegens onrechtmatig handelen door HVA wegens het misleiden van de kantonrechter en hemzelf ten tijde van de onder 1.1 bedoelde ontbindingsprocedure.
Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen.
6. Hieraan heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat HVA de kantonrechter en hemzelf heeft misleid dan wel bedrogen om daardoor voor zichzelf voordeel te kunnen behalen. [eiser] had ter beoordeling van deze vordering, zoals HVA terecht heeft gesteld, een herroepingsprocedure ex artikel 383 jo. 391 Rv. moeten starten. De wetgever heeft immers een speciale procedure in het leven geroepen die ziet op dergelijke vorderingen. Voor het instellen daarvan geldt een verjaringstermijn van drie maanden. Onweersproken is gebleven dat die termijn ongebruikt is verstreken. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er naar het oordeel van de kantonrechter tegen dat er in een andere procedure dan de herroepingsprocedure wordt beoordeeld of er sprake is van misleiding dan wel bedrog en dus van onrechtmatigheid aan de zijde van HVA. (Zie ook de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 11 januari 2008 met vindplaats LJN:BC1788.) In zoverre dient [eiser], hoe teleurstellend dit ook voor hem moge zijn, niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Vordering tot nakoming.
7. Voor beantwoording van deze vordering is van belang wat in de gehele ontbindingsprocedure omtrent de vergoeding door HVA naar voren is gebracht. [eiser] heeft aan zijn stelling dat er door HVA toegezegd is dat er voor haar onverkort een verplichting bestaat tot betaling van suppletie de onder 1.2, 1.3 en 1.5 vastgestelde citaten ten grondslag gelegd. Als uitgangspunt heeft te gelden dat bij een vordering als de onderhavige, er van een duidelijke en ondubbelzinnig toezegging sprake dient te zijn, in die zin dat uit de verklaringen van de HVA ondubbelzinnig kan worden opgemaakt dat de HVA een verbintenis is aangegaan jegens [eiser] die zij dient na te komen. In de door [eiser] gepresenteerde citaten leest de kantonrechter niet dat HVA in de ontbindingsprocedure heeft gesteld dat HVA hoe dan ook verplicht is om suppletie uit te betalen. In het verzoek maakt HVA een voorbehoud door de zinsnede “(…) afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid, maximaal een recht opleveren(…).” (zie 1.2). Ook in het onder 1.3 aangehaalde citaat leest de kantonrechter geen onverkorte toezegging tot betaling. In het citaat wordt steeds verwezen naar de ZAHBO regeling. Voorts heeft de kantonrechter in de beschikking voor wat betreft de betaling van de suppletie, in zijn motivering ook de ZAHBO regeling als grondslag vermeld. De citaten leiden aldus niet tot het oordeel dat er sprake was van een toezegging van HVA om hoe dan ook suppletie te moeten betalen.
8. [eiser] heeft nog gesteld dat de gemachtigde van HVA, prof. mr. J.M van Slooten, tijdens de mondelinge behandeling van de ontbindingsprocedure desgevraagd heeft verklaard dat hij zou instaan voor de juistheid van de gegevens. Hiermee begrijpt de kantonrechter dat [eiser] heeft bedoeld de uitspraken dan wel citaten die HVA met betrekking tot de ZAHBO heeft gedaan. Hoewel de gemachtigde van HVA een dergelijke uitspraak van de zijde van Van Slooten betwist, kan dit, indien deze uitspraak al zou komen vast te staan, niet leiden tot een ander oordeel nu dit niets af doet aan hetgeen onder 7. is overwogen.
9. Nu [eiser] geen andere feiten aan zijn stellingen ten grondslag legt van mededelingen of toezeggingen die door of namens HVA tijdens de zitting zouden zijn gedaan en daarvan ook niet is gebleken zal aan zijn bewijsaanbod worden voorbijgegaan.
10. Dit betekent dat de vordering wordt afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij dient [eiser] in de proceskosten te worden veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering voor zover deze is gegrond op onrechtmatig handelen van HVA;
II. wijst de vordering voor het overige af;
III. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van HVA begroot op € 300,00 voor salaris van haar gemachtigde;
IV. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.