Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in de gedingen met reg.nrs. AWB 07/2911 AKW en AWB 07/4465 AKW
[eiser], wonende te Addis Abeba, Ethiopië,
eiser,
vertegenwoordigd door mr. J. de Hoog, E. Bramer en A. Veldwijk
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. G. van der Schuur.
De rechtbank heeft op 18 juli 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 12 juni 2007 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Tevens heeft de rechtbank op 18 juli 2007 een schrijven ontvangen gericht tegen de primaire beslissing van verweerder van 28 juni 2007 met het verzoek dit schrijven als rechtstreeks beroep te behandelen, gezamenlijk met eerder genoemd beroepschrift.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 27 mei 2008.
Eiser is met ingang van 5 januari 2005 met zijn gezin woonachtig in Ethiopië. Hij verricht aldaar ontwikkelingswerk voor de Stichting Jeugd met een Opdracht, welke stichting is aangesloten bij de Stichting Evangelische Zendingsalliantie (EZA).
Aan eiser is bij beslissing van 27 maart 2007 met ingang van het eerste kwartaal van 2006 kinderbijslag ingevolge de Algemene kinderbijslagwet (AKW) geweigerd aangezien verweerder van mening is dat eiser als gevolg van zijn verhuizing naar Ethiopië niet langer verzekerd is ingevolge de AKW.
Eisers bezwaar is bij bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser niet verzekerd is op grond van de hoofdregels van de AKW en daarom geen recht heeft op kinderbijslag, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 6 van de AKW luidt (voor zover hier van belang) als volgt:
1.Verzekerd overeenkomstig deze wet is degene die
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichtte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
Artikel 6a van de AKW luidt als volgt:
Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Artikel 7b van de AKW luidt als volgt:
1. Geen recht op kinderbijslag heeft de verzekerde die op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont. Evenmin heeft de verzekerde recht op kinderbijslag ten behoeve van het eigen kind, het aangehuwde kind of het pleegkind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de verzekerde dan wel dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de verzekerde indien hij dan wel het eigen kind, het aangehuwde kind of het pleegkind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:
a. de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;
b. de verzekerde, die in de Nederlandse Antillen of Aruba woont; of
c. de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde verzekerde.
5. Onze Minister deelt mede in welke landen op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan. In deze mededeling wordt tevens opgenomen:
a. de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en
b. de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.
Artikel 7b van de AKW is ingevoerd bij de Wet beperking export uitkeringen (Stb. 1999, 250, hierna: Wet BEU). Met deze wet is beoogd regelgeving tot stand te brengen waarmee wordt voorzien in de mogelijkheid de rechtmatigheid te controleren van uitkeringen die aan personen in het buitenland worden verstrekt. De Wet BEU is op 1 januari 2000 in werking getreden.
Ten aanzien van het vierde lid onder a van artikel 7b van de AKW is bij besluit van 23 december 1999 (Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen; Staatsblad 1999, 600) in artikel 1 onder b aangegeven dat onder werkzaamheden die in het algemeen belang worden verricht, worden verstaan werkzaamheden verricht door degene die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door de minister van SZW in overeenstemming met de minister van Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking. Die organisaties zijn vervolgens aangewezen bij de Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties 2005. In deze regeling wordt de EZA genoemd in artikel 1, tweede lid, onder b, vijfde liggend streepje.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser op grond van de hoofdregel van de AKW niet verzekerd is krachtens deze wet, omdat hij noch in Nederland woont, noch in Nederland werkt. Naar de mening van verweerder kan eiser daarmee geen beroep doen op artikel 7b van de AKW omdat hij eenvoudigweg niet tot de kring van verzekerden behoort zoals deze in de AKW wordt bepaald.
Eiser verricht zijn werkzaamheden voor een organisatie (EZA) die door de minister is aangewezen als zijnde een organisatie die werkzaamheden verricht in het algemeen belang.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld op grond van artikel 7b, vierde lid, onder a, van de AKW recht te hebben op kinderbijslag.
Verweerder heeft gesteld dat er allereerst sprake moet zijn van verzekering op grond van artikel 6 of 6a, van de AKW, voordat toepassing van artikel 7b van de AKW aan de orde kan komen. Verweerders standpunt komt hierop neer dat personen slechts verzekerd kunnen zijn voor de AKW op grond van wonen of werken in Nederland of indien zij onder één van de uitbreidingsbepalingen van het Koninklijk Besluit kring der verzekerden volksverzekeringen (Stb. 1999, 746, hierna KB 746) vallen.
De rechtbank is van oordeel dat nu is vast komen te staan dat eiser niet in Nederland woont of werkt, noch op grond van het KB 746 tot de kring van verzekerden behoort, eiser niet verzekerd kan worden geacht ingevolge de AKW.
Het feit dat artikel 7b is toegevoegd aan de AKW, als gevolg van de Wet BEU, kan er niet toe te leiden dat de kring der verzekerden wordt uitgebreid. Deze kring van verzekerden wordt afgebakend door artikel 6 en 6a van de AKW. Indien de wetgever tot doel had gehad ontwikkelingswerkers als eiser in de kring van verzekerden op te nemen had hiertoe een bepaling aan het KB 746 moeten worden toegevoegd.
De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren en ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten of tot vergoeding van het griffierecht.
Met betrekking tot het door verweerder afgewezen beroep op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser heeft verzocht om met toepassing van artikel 24 van het KB 746 als verzekerde te worden aangemerkt in de zin van de AKW.
In artikel 24 van KB 746 is verweerder de bevoegdheid gegeven om in bepaalde gevallen van kennelijke en bijzondere hardheid af te wijken van de in het KB 746 gestelde regels met betrekking tot de uitbreiding en beperking van de kring der verzekerden ingevolge de volksverzekeringen.
Toepassing van dit artikel is mogelijk in gevallen waarbij de verzekeringspositie van een persoon is vastgesteld op basis van een van de bepalingen uit het KB 746.
De verzekeringspositie van eiser is niet gebaseerd op een bepaling uit het KB 746. In het KB is geen bepaling te vinden waardoor eiser van de verzekering wordt uitgesloten dan wel tot de kring der verzekerden wordt toegelaten.
Artikel 24 van het KB 746 kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegepast in de situatie waarin eiser verkeerd. Voor dit standpunt verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep gepubliceerd onder LJN: AL0948.
• verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2008 door mr. C.M. Meeder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. van Slooten, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.