ECLI:NL:RBAMS:2008:BD5724
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering
In deze zaak heeft verzoekster, gelijktijdig met haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingediend tot het geven van voorlopige voorzieningen op basis van artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet. Verzoekster vraagt de rechtbank om het deurwaarderskantoor Nijstad en Toonen te verbieden om schuldenares te gijzelen en om haar inboedel openbaar te verkopen. Daarnaast verzoekt zij om opheffing van beslag op haar inkomen, uitkering en/of goederen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke stukken zijn overgelegd die aantonen dat schuldenares daadwerkelijk gegijzeld zal worden of dat er beslag is gelegd op haar inkomen of goederen. Hierdoor voldoet het verzoekschrift niet aan de gestelde eisen. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verzoekster, volgens haar verklaring ex artikel 285 lid 1 onder g van de Faillissementswet, schulden heeft aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau ter hoogte van € 2.706,70. Gezien de aard en omvang van deze schulden is het voorlopig onaannemelijk dat schuldenares te goeder trouw kan worden geacht, waardoor niet te verwachten is dat zij tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten. Zelfs als het verzoek met bewijsstukken zou zijn onderbouwd, zou het alsnog worden afgewezen.
Een definitief oordeel over de toelating tot de schuldsaneringsregeling zal worden gegeven na de mondelinge behandeling van het verzoek tot toelating, in een afzonderlijk vonnis. De rechtbank besluit dan ook om verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.