ECLI:NL:RBAMS:2008:BD7104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2321 WET
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en de vereisten voor specialistisch rapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2008 uitspraak gedaan over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker, die op 26 mei 2007 was aangehouden op verdenking van rijden onder invloed van alcohol. Verzoeker had geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen, wat leidde tot een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Verzoeker heeft op 14 april 2008 bezwaar aangetekend tegen dit besluit, waarna hij op 16 juni 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indiende.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat een rapport, dat mede op naam is gesteld en ondertekend door een psychiater, voldoende is om te spreken van een specialistisch rapport zoals bedoeld in de Regeling eisen geschiktheid 2000. Het is niet vereist dat de psychiater verzoeker heeft gezien of gesproken. De rechter oordeelde dat het verslag van bevindingen, dat op naam is gesteld van zowel een arts als een psychiater, aan de vereisten voldoet en dat de conclusies van het CBR niet onterecht zijn gebaseerd op dit verslag.

De rechter heeft verder overwogen dat verzoeker voor de tweede keer binnen vijf jaar als bestuurder onder invloed van alcohol was aangehouden, wat de diagnose alcoholmisbruik volgens de DSM-IV-classificatie ondersteunt. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van het CBR en dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Tevens werd opgemerkt dat verzoeker inmiddels een recidiefvrije periode van een jaar had doorlopen, waardoor hij in aanmerking komt voor een nieuw onderzoek naar zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen.

De uitspraak werd gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier B.O. Schaafsma, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 08/2321 WET
tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
verzoeker,
vertegenwoordigd door mr. L.P Kabel,
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), gevestigd te Rijswijk,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwantum.
1. PROCESVERLOOP
Op 16 juni 2008 heeft de voorzieningenrechter (hierna ook de rechter) een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van
14 april 2008 gericht tegen het besluit van verweerder van 5 maart 2008 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 4 juli 2008.
2. OVERWEGINGEN
De besluitvorming van verweerder
Bij besluit van 10 augustus 2007 heeft verweerder verzoeker opgedragen mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen. De reden hiervoor was gelegen in het feit dat verzoeker op 26 mei 2007 werd aangehouden op verdenking van rijden onder invloed van alcohol en weigerde om mee te werken aan een onderzoek, terwijl hij al eerder, te weten op 4 juni 2005, als bestuurder van een motorrijtuig was aangehouden met een adem-alcoholgehalte van 610 ug/l.
Verzoeker is op 10 november 2007 onderzocht. Volgens het verslag van bevindingen van dit onderzoek was ten tijde van verzoekers aanhouding op 26 mei 2007 sprake van alcoholmisbruik volgens de DSM-IV-classificatie en kon op basis van alle relevante gegevens tevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin worden gesteld. Het wordt aannemelijk geacht dat het alcoholmisbruik sinds 26 mei 2007 is gestopt.
Op basis van deze bevindingen heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker bij besluit van
5 maart 2008 ongeldig verklaard. Een herkeuring naar de geschiktheid wordt pas na een recidiefvrije periode van een jaar zinvol geacht.
De beoordeling
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure.
Het verzoek strekt ertoe dat het besluit, waarbij verzoekers rijbewijs ongeldig is verklaard, wordt geschorst.
Verzoeker voert daartoe aan dat het verslag van bevindingen naar de wijze van totstandkoming en inhoud zodanige gebreken vertoont, dat het CBR de conclusies van dit verslag niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Omdat er bij het onderzoek geen psychiater aanwezig is geweest, is er volgens verzoeker geen sprake is van een specialistisch rapport, zoals vereist in de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling). Voorts is verzoeker van mening dat de DSM-IV diagnose misbruik van alcohol niet enkel kan worden gebaseerd op het feit dat verzoeker eenmaal in het verleden een EMA-cursus heeft gevolgd.
Naar voorlopig oordeel van de rechter is het verslag van bevindingen aan te merken als een specialistisch rapport, zoals bedoeld in de Regeling. Vooralsnog kan worden aangenomen dat de betrokken arts het onderzoek onder supervisie van een psychiater heeft uitgevoerd. Het verslag van bevindingen is op naam is gesteld van een arts en van een psychiater en voorzien van een elektronische handtekening van beide personen. De rechter leidt hier voorshands uit af dat zowel de arts als de psychiater hiermee de bevindingen van het onderzoek voor hun rekening nemen. De rechter ziet vooralsnog geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van het CBR ter zitting dat de psychiater het voorlopige rapport van de betrokken arts (mee)leest en definitief vaststelt. Mede onder verwijzing naar de uitspraak van 19 december 2007 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: BC0510) is de rechter voorshands van oordeel dat voor de totstandkoming van een specialistisch rapport niet doorslaggevend is dat de psychiater verzoeker tijdens het onderzoek heeft gezien of gesproken.
Voorts is naar voorlopig oordeel niet gebleken dat de arts en de psychiater niet op basis van de door hen gehanteerde DSM-IV criteria de diagnose alcoholmisbruik konden vaststellen. Verzoeker is immers voor de tweede keer binnen vijf jaren als bestuurder van een motorvoertuig onder invloed van alcohol aangehouden, terwijl hij in de tussentijd een intensieve EMA-cursus had gevolgd. Voorts was volgens de onderzoekers sprake van een verhoogde tolerantie van alcohol.
Naar voorlopig oordeel van de rechter bestaat er vooralsnog geen reden om aan te nemen dat het CBR de bevindingen van het verslag niet ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn besluit. Nu naar verwachting het bestreden besluit in bezwaar zal standhouden bestaat thans, ondanks het door verzoeker gestelde belang, geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe dient dan ook te worden afgewezen.
Overigens is inmiddels een recidiefvrije periode van een jaar verstreken, zodat verzoeker thans via de ‘eigen verklaring’ procedure in aanmerking komt voor een (nieuw) onderzoek naar zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen.
Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechter geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2008 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B