Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met registratienummer AWB 07/2861 GEMWT
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. M.F. Vermaat,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A. van Buuren
De rechtbank heeft op 16 juli 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 12 juni 2007 (hierna: bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 3 maart 2008.
In 1996 is aan eiseres voor het eerst een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, verstrekt. Vervolgens is op 6 oktober 2001 een nieuwe gehandicaptenparkeerkaart aan eiseres afgegeven, geldig voor de duur van vijf jaar. Op 23 juni 2006 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een nieuwe gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder.
Met het oog op deze aanvraa[naam], arts bij de GGD Amsterdam, op 12 september 2006 advies uitgebracht aan verweerder. Verweerder heeft vervolgens een ontwerp-besluit opgesteld en eiseres in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, hetgeen eiseres heeft gedaan. Op 26 september 2006 is aanvullend advies uitgebracht naar aanleiding van de door eiseres ingebrachte zienswijze.
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, afgewezen.
De Algemene Bezwaar- en Beroepscommissie heeft verweerder op 21 november 2006 geadviseerd eiseres alsnog een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder te verstrekken.
Nadien heeft verweerder een second opinion laten verrichten door [naam], arts bij de GGD Amstelland de Meelanden. Deze arts heeft op 2 april 2007 advies uitgebracht en dit advies bij email van 17 april 2007 nader toegelicht.
Bij het bestreden besluit van 12 juni 2007 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Algemene Bezwaar- en Beroepscommissie, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 2 oktober 2006 gehandhaafd op de grond dat eiseres in redelijkheid in staat moet zijn om een afstand van meer dan 100 meter te lopen.
Eiseres heeft zich in beroep gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Met betrekking tot de grief van eiseres dat verweerder in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gehandeld doordat hij eiseres niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op het (aangevulde) advies van 2 april 2007 treft geen doel. Dit advies bevestigt de conclusies van het eerder uitgebrachte (aangevulde) advies van 12 september 2006 met betrekking de loopafstand van eiseres. Voorts kan niet worden gezegd dat de onderzoeksbevindingen uit 2007 aanmerkelijk verschillen van de onderzoeksbevindingen uit 2006. Van feiten of omstandigheden die voor de op bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang zijn, als bedoeld in dit artikel, is dan ook geen sprake.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW), gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling), voor zover hier van belang, kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Niet is in geschil dat eiseres in de periode voorafgaand aan de onderhavige procedure voor het laatst in 1996 is gekeurd met het oog op het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart. In zijn advies van 23 september 1996 heeft de GG&GD geconcludeerd dat eiseres zich ten gevolge van invaliditeit niet zonder hulp van een ander redelijkerwijs over een langere afstand van 100 meter voortbewegen. Blijkens dat advies is sprake van blijvende invaliditeit met een geschatte loopafstand van ongeveer 100 meter. Daarbij is aangegeven dat de ziektegeschiedenis en onderzoek een rol hebben gespeeld. De behandelend arts is niet geraadpleegd.
In het kader van de onderhavige aanvraag is eiseres op 21 juli 2006 medisch gekeurd door GGD-arts [naam]. Deze heeft op basis van de beschrijving door eiseres van haar dagelijkse activiteiten, de bevindingen van lichamelijk onderzoek, inspectie van het looppatroon en informatie van de behandelend sector geconcludeerd dat eiseres zich zonder hulp van een ander redelijkerwijs over een langere afstand dan 100 meter kan voortbewegen.
Uit de verklaring van de huisarts van eiseres van 22 september 2006 blijkt dat eiseres al jaren bekend is met chronische spier- en gewrichtspijnen die haar recidiverend invalideren en waarvoor zij pijnstilling krijgt en fysiotherapie. Uit de verklaring van haar behandelend fysiotherapeut van 22 september 2006 blijkt dat eiseres meer dan zes jaar onder behandeling is voor gegeneraliseerde fybromyalgieklachten. Eiseres is als gevolg van pijnen in de armen en benen behoorlijk geïnvalideerd en kan nog slechts weinig activiteiten uitvoeren. Meer dan 100 meter lopen acht de fysiotherapeut niet raadzaam omdat dit versterkte pijnklachten tot gevolg heeft.
In reactie hierop heeft arts [naam] aangegeven dat fybromyalgie een aandoening is die niet objectiveerbaar kan worden aangetoond. In het algemeen wordt bij fybromyalgieklachten aangeraden om voorzichtig te mobiliseren en daarmee zoveel mogelijk de beweginsgsfunctionaliteit te behouden, hetgeen in praktijk wordt gebracht door de fysiotherapeut. Bovendien wordt al enige jaren geen specialist meer geconsulteerd en vindt geen behandeling meer plaats. De medische situatie blijft goed onder controle met gebruik van lichte pijnstillers. Dit alles rijmt niet met een situatie van ernstige invaliditeit met een loopbeperking tot 100 meter.
Bij brieven van 5 oktober 2006 hebben de fysiotherapeut en de huisarts gesteld dat eiseres slechts korte stukjes kan lopen van ongeveer 75 meter. Daarna moet eiseres zitten en minimaal tien minuten uitrusten.
Eiseres is vervolgens op 9 januari 2007 op het spreekuur van GGD-arts [naam] gezien. Bij die gelegenheid is uitgebreid ingegaan op de klachten van eiseres en haar medische voorgeschiedenis. Vervolgens heeft deze arts op basis van de stukken, de mondeling verstrekte informatie, observatie van het looppatroon, lichamelijk onderzoek, het ziektebeeld en verkregen informatie van de huisarts van 2 maart 2007 geconcludeerd dat geen sprake is van een aandoening of een gebrek met een aantoonbare loopbeperking, waardoor eiseres niet meer dan 100 meter met de gebruikelijke hulpmiddelen aan een stuk te voet kan overbruggen.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de conclusie in de GGD-adviezen onjuist is. Beide adviezen zijn tot stand gekomen na keuring van eiseres en zijn mede gebaseerd op de door haar verstrekte mondelinge informatie, kennis van het ziektebeeld en de verklaringen van haar behandelaars. In de verklaringen van de behandelaars van eiseres heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden te twijfelen aan de GGD-adviezen. De verklaringen van de behandelaars bevatten geen onderbouwing voor de stelling dat eiseres niet in staat zou zijn om meer dan 100 meter te lopen. Uit deze verklaringen blijkt slechts dat tussen de behandelaars en de artsen van de GGD verschil van inzicht bestaat over het antwoord op de vraag of eiseres in staat is meer dan 100 meter te lopen.
Evenmin ziet de rechtbank in de omstandigheid dat eiseres twee keer eerder een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies en bevindingen van de hier aan de orde zijnde GGD-adviezen. Daartoe wordt overwogen dat eiseres in de voorbije jaren één keer in 1996 is gekeurd. In aanmerking genomen dat de GGD niet het standpunt heeft ingenomen dat de medische situatie van eiseres sedert 1996 stabiel is en het grote tijdsverloop tussen de keuring uit 1996 en die uit 2006, komt in het hier aan de orde zijnde geval geen overwegende betekenis toe aan de conclusies en bevindingen van de GG&GD uit 1996. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om in het onderhavige geval aan de beoordeling door verweerder een verzwaarde motiveringseis te stellen, zoals overwogen in de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2007, geregistreerd onder nummer AWB 07/3158 GEMWT.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juni 2008 door mr. L.H. Waller, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier is buiten staat te tekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B