ECLI:NL:RBAMS:2008:BD7374

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2226 WET
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering en intrekking vergunning particuliere beveiligingsorganisatie en recherchebureau

Op 8 juli 2008 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de Minister van Justitie om de vergunning voor de instandhouding van de particuliere beveiligingsorganisatie ICU Security te verlengen, alsook de intrekking van de vergunning voor een particulier recherchebureau. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. V.M. Weski, had op 9 juni 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, dat verband hield met een bezwaarschrift tegen het besluit van 16 mei 2008. Dit besluit was gebaseerd op een advies van de korpschef van de Politieregio Utrecht, waarin werd gesteld dat verzoeker zijn werkzaamheden had uitgeoefend na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning en dat zijn werknemers niet altijd aan de uniformvoorschriften voldeden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er gerede twijfel bestond over de houdbaarheid van het standpunt van verweerder, dat voornamelijk was gebaseerd op mutaties die niet voldoende waren onderbouwd. Verzoeker had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was gesteld van het verstrijken van de vergunning en dat de mutaties onjuiste informatie bevatten. De rechter concludeerde dat de weigering om de vergunning te verlengen en de intrekking van de vergunning een ingrijpende maatregel was, vooral gezien het feit dat verzoeker al vijf jaar zonder klachten zijn bedrijf had uitgeoefend.

De voorzieningenrechter besloot het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen, het bestreden besluit te schorsen en verzoeker toe te staan zijn werkzaamheden voort te zetten alsof hij beschikte over de benodigde vergunningen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten en moest het ministerie van Justitie het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechter benadrukte dat het oordeel voorlopig was en niet bindend voor de bodemprocedure.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Voorlopige voorzieningen
PROCES-VERBAAL VAN MONDELINGE UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding met reg.nr. AWB 08/2226 WET
tussen:
[verzoeker], h.o.d.n. ICU Security, gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoeker,
vertegenwoordigd door mr. V.M. Weski,
en
de Minister van Justitie, zetelend te ‘s-Gravenhage,
verweerder.
1. PROCESVERLOOP
Op 9 juni 2008 heeft de voorzieningenrechter (hierna ook de rechter) een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van 21 mei 2008 gericht tegen het besluit van verweerder van 16 mei 2008 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 4 juli 2008. De rechter heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting, onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
2. OVERWEGINGEN
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure.
Aan de orde is het bestreden besluit van 16 mei 2008 waarbij verweerder heeft geweigerd om de aan verzoeker verleende toestemming om met de leiding van ICU Security belast te zijn, en om de aan de onderneming ICU Security verleende vergunning voor het in stand houden van een particuliere beveiligingsorganisatie, te verlengen. In het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd om de vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 5 van de Wet Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) , voor de instandhouding van een particuliere beveiligingsorganisatie te verlengen en heeft verweerder voorts de reeds verleende vergunning voor een particulier recherchebureau ingetrokken.
De weigering steunt vooral op een advies van de korpschef van de Politieregio Utrecht van 18 april 2007 en een aanvulling daarop. Uit dit advies blijkt dat er enkele mutaties zijn waaruit allereerst zou blijken dat verzoeker zijn werkzaamheden heeft uitgeoefend nadat de geldigheidsduur van de eerder verleende ontheffing was verlopen en voorts dat de werknemers van verzoeker niet steeds aan de uniformvoorschriften zouden voldoen.
Verzoeker stelt dat hij niet op de hoogte is gesteld van het verstrijken van de geldigheidsduur van de eerder verleende vergunning en erkent dat hij te laat verlenging heeft aangevraagd. Voor wat betreft de mutaties voert verzoeker aan dat daarin onjuiste informatie is vervat, die aan de hand van stukken en getuigenverklaringen weerlegd kan worden. Een aantal van die stukken heeft verzoeker overgelegd. Verzoeker stelt dat hij onevenredig zwaar in zijn belangen wordt getroffen door het bestreden besluit, omdat het verrichten van werkzaamheden zonder de vereiste toestemming niet mogelijk is.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en heeft zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
De rechter overweegt als volgt.
Naar voorlopig oordeel van de rechter heeft het niet verlengen respectievelijk intrekken van de in geding zijnde vergunningen een ingrijpend karaker heeft, nu het bedrijf vijf jaar bestaat en verzoeker 22 mensen werkzaamheden doet verrichten. Dat betekent dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aannemelijk moet zijn dat verzoeker dat verzoeker de regelgeving met betrekking tot de particuliere beveiliging en recherche niet althans onvoldoende heeft nageleefd.
Verweerder ontleent die aanname uitsluitend aan de in het advies van de korpschef en de aanvulling daarop genoemde mutaties van de politie Gelderland-Midden van 26 februari 2006, 26 maart 2006, en 10 december 2006 en van de politie Noord- en Oost-Gelderland van 24 december 2006.
Naar voorlopig oordeel van de rechter is er gerede twijfel over het standpunt van verweerder dat verzoeker de regelgeving niet nakomt kan worden gebaseerd op genoemde mutaties. De mutaties zijn niet alleen summier van inhoud, bijvoorbeeld omdat niet steeds blijkt wie is aangetroffen en of de betrokkene op dat moment in dienst was van (het bedrijf van) verzoeker, maar voorts heeft de politie na die mutaties niet onderzocht of de daarin genoemde feiten en omstandigheden juist zijn. Ten slotte is verzoeker niet gehoord ten aanzien van de juistheid van de in de mutaties opgenomen constateringen. Naar voorlopig oordeel van de rechter is er, gelet op de door verzoeker overgelegde stukken, gerede twijfel over de juistheid en/of volledigheid van de mutaties.
Nu verzoeker voorts geen strafblad heeft en vijf jaar zonder klachten zijn bedrijf heeft uitgeoefend is het loutere verzuim tijdig verlenging van de vergunning aan te vragen naar voorlopig oordeel niet toereikend voor weigering van de vergunning. De rechter is dan ook van oordeel dat gerede twijfel bestaat of het bestreden besluit in bezwaar zal kunnen worden gehandhaafd.
Het bedrijf van verzoeker ligt door de weigering van de vergunning stil, en zijn werknemers verrichten tijdelijk hun diensten bij een ander bureau. Verzoeker heeft te kennen gegeven het liefst morgen weer met het bedrijf door te gaan.
De rechter stelt vast dat, alhoewel het bezwaarschrift 6 weken geleden is ingediend, er nog geen datum voor de hoorzitting is gepland. Aangezien verzoeker op de hoorzitting een aantal getuigen wil laten horen en de behandelend ambtenaar volgens verzoeker wegens vakantie niet bereikbaar is, zal de termijn waarbinnen op het bezwaarschrift dient te worden beslist vermoedelijk (ruim) overschreden worden. Gelet op de bedrijfsituatie heeft verzoeker er belang bij niet al te lang in onzekerheid te verkeren. Nu er twijfel is over de houdbaarheid van het standpunt van verweerder en verweerder geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek, zal het besluit van 16 mei 2008 worden geschorst en zal het verzoek van verzoeker worden toegewezen om een voorlopige voorziening te treffen waardoor hij de particuliere beveiligingsorganisatie en recherchebureau kan voortzetten alsof hij beschikt over de benodigde vergunningen als bedoeld in artikel 2 van de Wpbr.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit;
- bepaalt dat verzoeker tot zes weken nadat door verweerder op zijn bezwaarschrift is beslist de particuliere beveiligingsorganisatie / recherchebureau mag voortzetten alsof hij beschikt over de daarvoor benodigde vergunningen als bedoeld in artikel 2 Wbpr;
- veroordeelt verweerder in de hiervoor omschreven proceskosten, begroot op € 644 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door het ministerie van Justitie aan verzoeker;
- bepaalt dat het ministerie van Justitie aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 145 (zegge: honderd vijfenveertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2008 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B