ECLI:NL:RBAMS:2008:BD7374
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Y.A.A.G. de Vries
- Rechtspraak.nl
Weigering en intrekking vergunning particuliere beveiligingsorganisatie en recherchebureau
Op 8 juli 2008 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de Minister van Justitie om de vergunning voor de instandhouding van de particuliere beveiligingsorganisatie ICU Security te verlengen, alsook de intrekking van de vergunning voor een particulier recherchebureau. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. V.M. Weski, had op 9 juni 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, dat verband hield met een bezwaarschrift tegen het besluit van 16 mei 2008. Dit besluit was gebaseerd op een advies van de korpschef van de Politieregio Utrecht, waarin werd gesteld dat verzoeker zijn werkzaamheden had uitgeoefend na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning en dat zijn werknemers niet altijd aan de uniformvoorschriften voldeden.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er gerede twijfel bestond over de houdbaarheid van het standpunt van verweerder, dat voornamelijk was gebaseerd op mutaties die niet voldoende waren onderbouwd. Verzoeker had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was gesteld van het verstrijken van de vergunning en dat de mutaties onjuiste informatie bevatten. De rechter concludeerde dat de weigering om de vergunning te verlengen en de intrekking van de vergunning een ingrijpende maatregel was, vooral gezien het feit dat verzoeker al vijf jaar zonder klachten zijn bedrijf had uitgeoefend.
De voorzieningenrechter besloot het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen, het bestreden besluit te schorsen en verzoeker toe te staan zijn werkzaamheden voort te zetten alsof hij beschikte over de benodigde vergunningen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten en moest het ministerie van Justitie het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechter benadrukte dat het oordeel voorlopig was en niet bindend voor de bodemprocedure.