1. Overgenomen wordt wat overwogen en beslist is in het tussenvonnis d.d. 12 maart 2008. De kantonrechter blijft hierbij.
2. De oordelen van algemene aard die de Commissie van Beroep van de Stichting Dutch Securities Institute (DSI) in zijn uitspraak d.d. 27 januari 2005 gegeven heeft aan de hand waarvan naar de mening van de kantonrechter op de vorderingen van partijen beslist moet worden, houden – kort gezegd – in
- dat tussen een effecteninstelling en een particuliere, niet professionele persoon een door de wet en de eisen van redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding ontstaat, wanneer een effecteninstelling aan die persoon het aanbod gedaan heeft met haar een effectenlease-overeenkomst te sluiten en die persoon te kennen gegeven heeft te overwegen om dit aanbod te aanvaarden;
- dat bij de beoordeling van de wijze waarop in deze rechtsverhouding een effecteninstelling rekening dient te houden met de belangen van die persoon tot uitgangspunt genomen moet worden dat een effecteninstelling tot een bijzondere zorgplicht jegens particuliere, niet professionele cliënten gehouden is;
- dat op een effecteninstelling de plicht rust op passende wijze gegevens en bescheiden te verschaffen die nodig zijn voor de adequate beoordeling van de door de effecteninstelling aangeboden diensten en de financiële instrumenten waarop die diensten betrekking hebben;
- dat een effecteninstelling, voordat zij een effectenleaseovereenkomst aangaat met een wederpartij die daartoe geld van haar leent, inlichtingen dient te vragen omtrent de financiële omstandigheden van deze wederpartij en zich ervan dient te vergewissen dat de wederpartij
inzicht heeft in het gevaar dat voor haar verbonden is aan een dergelijke overeenkomst;
- dat als de financiële omstandigheden van de wederpartij van dien aard zijn dat het naar algemene maatstaven onverantwoord voorkomt de overeenkomst aan te gaan, de effecteninstelling het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij dient te ontraden.
3. Beroept een particuliere, niet professionele cliënt die met een effecteninstelling een effectenleaseovereenkomst gesloten heeft, zich op dwaling, dan zal in het algemeen gesproken in het kader van voormelde mededelings- en onderzoeksplichten van de effecteninstelling en de eigen onderzoeksplicht van de cliënt beoordeeld moeten worden, of dat beroep al dan niet terecht gedaan is. De eigen onderzoeksplicht van de cliënt houdt in dat hij de hem verstrekte schriftelijke informatie over de effectenleaseovereenkomst met terughoudendheid en kritische zin en het te ondertekening voorgelegde contract met de nodige nauwlettendheid bestudeert en daarover bij onduidelijkheid aan de effecteninstelling de nodige vragen stelt zoals van elke niet ter zake deskundige doch aandachtige en oplettende consument verwacht mag worden.
4. De vraag is nu, of het beroep van [eiser] op de nietigheid van de door hem in 2000 gesloten overeenkomsten wegens dwaling dan wel bedrog opgaat.
5. Het beroep van [eiser] op de nietigheid van de overeenkomsten wegens dwaling in de zin van artikel 228 lid 1 onder a en / of onder b BW gaat op, als [eiser] de overeenkomsten onder invloed van een dergelijke dwaling is aangegaan en [eiser] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomsten niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten.
6. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake geweest is van een dwaling in de zin van artikel 228 lid 1 onder a en / of onder b BW moet onderzocht worden in hoeverre en op welke wijze Dexia voldaan heeft aan haar mededelings- en onderzoeksplichten en [eiser] aan diens onderzoeksplicht.
7. Op grond van wat door partijen (nader) over en weer gesteld is en aan bewijsstukken in het geding gebracht is, moet ook het volgende als vaststaand beschouwd worden:
- voordat [eiser] op 30 juni 2000 de litigieuze effectenleaseovereenkomsten sloot, had hij al negen effectenleaseovereenkomsten gesloten; op 16 juni 1994 sloot [eiser] met Legio-Lease B.V., de rechtsvoorgangster van Dexia, voor de duur van 15 jaar vijf spaarlease-overeenkomsten, elk voor een bedrag van fl. 8.681,40; op 1 december 1994 sloot [eiser] met Legio-Lease B.V. voor de duur van 10 jaar één leaseovereenkomst “Agio Stockplan” voor een bedrag van fl. 26.040,60; nadien sloot hij nog twee leaseovereenkomsten “WinstVerdubbelaar” en een leaseovereenkomst “Feestplan”.
- de vijf spaarleaseovereenkomsten en het Agio Stockplan zijn door [eiser], toen deze overeenkomsten “op winst” stonden, beëindigd en met de opbrengst ad fl. 50.000,-- heeft [eiser] de rente die hij op grond van de vijf op 30 juni 2000 gesloten litigieuze effectenlease-overeenkomsten verschuldigd was vooruit betaald, zodat hij nog alleen de aankoopbedragen voor de effecten verschuldigd bleef; ook voor de twee leaseovereenkomsten “Winstverdubbelaar”, die eind december 2000 en begin november 2001 eindigden, had [eiser] vooruit betaald, zodat hij in 2000 daarvoor evenmin maandelijkse lasten had; de lease-overeenkomst “Feestplan”, die nog steeds loopt, brachten vanaf september 2000 evenmin maandlasten voor [eiser] met zich mee;
- alvorens hij de vijf litigieuze overeenkomsten sloot, kreeg hij in ieder geval door Legio Lease toegestuurd naast de vijf contracten: de bijzondere voorwaarden; een prognosevoorbeeld, waarin aangegeven was wat uitbetaald zou worden in geval van koerswijziging met een voorbeeld van het negatieve resultaat bij een koersdaling van 2 %; een fiscale opinie van een federatie belastingadviseur, welke, zoals expliciet in diens brief staat gegeven is op basis van de aan diens kantoor voorgelegde brochure “WinstVerDriedubbelaar”;
- [eiser], die geboren is op [geboortedatum] 1950, is, nadat hij de Middelbaar Technische School doorlopen had, gaan werken als instrumentmaker; toen [eiser] in 2000 de litigieuze overeenkomsten sloot, verdiende hij fl. 4.438,-- bruto per maand; hij had toen vier schoolgaande kinderen; in 2000 hadden hij en [partner van] met wie hij in augustus 2001 in het huwelijk trad, samen op hun rekeningen bijna € 15.000,-- staan; blijkens de aanslagen 2000 was in dat jaar het belastbaar inkomen van [eiser] fl. 59.623,-- en van [partner van] fl. 65.784,--[eiser] was en is eigenaar van zijn woonhuis.
8. [eiser] mocht in 2000, toen hij op advies van een medewerker van Legio Lease de vijf in 1994 gesloten spaarleaseovereenkomsten tussentijds beëindigde en de vijf nieuwe effectenleaseovereenkomsten, genaamd “WinstVerDriedubbelaar”, ging sluiten, door Dexia aangemerkt worden als iemand die ruime ervaring had met effectenleaseovereenkomsten. Door [eiser] is niet gesteld dat hij niet welbewust ervoor koos om de winst uit de in 1994 gesloten spaarleaseovereenkomsten aan te wenden om daarvan alle op grond van de nieuwe leaseovereenkomsten verschuldigde rentetermijnen direct en ineens aan Dexia te betalen in plaats van die winst van fl. 50.000,-- in zijn zak te steken. Door die keuze te maken had [eiser] mede vanwege de stand van zaken met de andere met [eiser] lopende effectenleaseovereenkomsten vanaf september 2000 geen maandlasten uit hoofde van de sedertdien nog lopende effectenleaseovereenkomsten, hetgeen bij Dexia bekend verondersteld moet worden.