1. Op grond van het verhandelde ter comparitie alsmede op grond van de (nadien ingediende) stukken is tussen partijen komen vast te staan dat het in dit geschil gaat om een tweetal door [opposante] bij Vodafone afgesloten abonnementen, een voor alleen mobiele telefonie en een voor mobiele telefonie met daarbij de mogelijkheid tot mobiel internet op een laptop (verder te noemen het internetabonement). Beide zijn gedateerd 28 juni 2006. [opposante] heeft ter comparitie verklaard dat zij het abonnement voor mobiele telefonie twee weken na het internetabonnement heeft afgesloten. Nu uit de overigens niet betwiste rekening van 5 juli 2006 reeds blijkt van facturering van abonnementskosten voor beide abonnementen, terwijl de rekening ook reeds (geringe) gesprekskosten voor de periode tot en met 30 juni 2008 vermeldt, wordt uitgegaan van een begindatum van 28 juni 2008 voor beide overeenkomsten.
2. Voorts is vast komen te staan dat de rekeningen die Vodafone aan [opposante] heeft gestuurd steeds betrekking hadden op beide overeenkomsten. De rekeningen d.d. 5 juli 2006 van € 67,37 en 7 augustus 2006 van € 244,97 zijn door [opposante] betaald. De rekeningen van 6 september 2006 van € 8.708,00, van 5 oktober 2006 van € 3.024,03, van 7 november 2006 van € 58,80 en 6 december 2006 van € 1.569,51 zijn door [opposante] niet betaald (in totaal € 13.360,34, exact overeenkomend met de specificatie bij oorspronkelijke dagvaarding, waarvan in deze zaak bij verstek € 5.000,00 is toegewezen).
3. Blijkens het gestelde onder 12 en 15 van de conclusie van antwoord in oppositie is de overeenkomst op enig moment ontbonden. Nu de vordering op het punt van de kosten dataverkeer (het leeuwendeel van de vordering) wordt bestreden staat daarmee thans niet vast dat [opposante] ten onrechte betaling van de facturen in kwestie heeft geweigerd, waarmee dus ook niet vaststaat dat de overeenkomst terecht is ontbonden. Hoewel [opposante] dit niet met zoveel woorden doet gaat de kantonrechter ervan uit dat [opposante] met haar verweer tegen de rekeningen van september en oktober 2006 tevens de eindrekening van december 2006 betwist die immers het indirecte gevolg is van de ontbinding wegens het niet betalen van die rekeningen van september en oktober 2006. Een reconventionele vordering tot heraansluiting is evenwel niet ingesteld.
4. [opposante] heeft geen verweer gevoerd tegen de rekeningen voor zover deze betrekking hebben op de overeenkomst mobiele telefonie. Nu Vodafone echter zelf de leveringen uit beide overeenkomsten ineen heeft gefactureerd en het leeuwendeel van de hoogte van de onbetaalde rekeningen door [opposante] wordt betwist, zal de beslissing over het onbetwiste gedeelte, mede gelet op het feit dat de vordering is beperkt tot € 5.000,00, worden aangehouden.
5. [opposante] heeft aangevoerd dat zij niet al het door Vodafone gestelde dataverbruik zelf kan hebben gerealiseerd. Zij heeft de mogelijkheid van misbruik door derden geopperd. [opposante] is in de gelegenheid gesteld om na comparitie dit verweer te onderbouwen. [opposante] heeft evenwel alleen gesteld in een bepaalde periode waarin verbruikskosten zijn gemaakt in Spanje te zijn geweest, zonder aan te kunnen geven wanneer dit het geval was en zonder enig bewijs hiervan te overleggen. Dit is onvoldoende, zodat dit verweer wordt gepasseerd. Uitgegaan wordt dus van het volledig verbruik door [opposante] van de door Vodafone in rekening gebrachte en gespecificeerde data.
6. [opposante] heeft aangevoerd dat zij bij het afsluiten van de overeenkomst mobiel internet een abonnement zonder datalimiet heeft verzocht. Zij beroept zich op dwaling nu zij kennelijk toch een abonnement met datalimiet van Vodafone geleverd heeft gekregen. De door partijen gestelde feiten leveren echter hoe dan ook geen dwaling op. Immers partijen verschillen van mening over de inhoud van de overeenkomst. Vodafone stelt dat een overeenkomst tot stand is gekomen met datalimiet en [opposante] zonder. Ook dit levert een betwisting van de rechtstitel op. Onderzocht zal thans moeten worden of [opposante] mocht uitgaan van een overeenkomst zonder datalimiet of dat zij had behoren te begrijpen dat er sprake was van een datalimiet als door Vodafone gesteld. In dit verband wordt opgemerkt dat uit de overgelegde verbruiksspecificaties blijkt dat de oudste kosten wegens dataverbruik (24-7-2006) pas bij de factuur van 6 september 2006 in rekening worden gebracht en worden gespecificeerd. Uit de door Vodafone overgelegde verbruiksspecificaties blijkt voorts dat het dataverbruik door [opposante] op 11 september 2006, dus naar valt aan te nemen kort na ontvangst van die factuur, geheel is gestopt. Dat lijkt er op te wijzen dat [opposante] tot aan ontvangst van de rekening van 6 september 2006 daadwerkelijk in de overtuiging verkeerde een abonnement voor onbeperkt dataverkeer te hebben gesloten. De vraag is thans echter of zij dit ook zo heeft mogen opvatten.
7. Nu Vodafone een uitgebreidere overeenkomst stelt dan door [opposante] wordt erkend is het aan Vodafone om deze overeenkomst te bewijzen. Vodafone wijst voor dat bewijs op de schriftelijke overeenkomst voor het internetabonnement waar bij Services/Extra diensten staat vermeld: Vodafone Data 200MB. Geoordeeld wordt dat [opposante] niet hoefde te begrijpen dat met de enkele vermelding van een dergelijke term, die voor een leek weinig verklarende werking heeft, een gebruikslimiet van 200 MB per maand werd aangeduid, met een betalingsverplichting voor het meerdere. Vodafone verwijst bij haar akte uitlating in oppositie nog naar haar Aanvullende Voorwaarden Vodafone Data Diensten Vodafone Libertel N.V. (zie akte uitlating in oppositie), maar dit betoog kan niet slagen nu het bij het overeenkomen van een datalimiet gaat om de kern van de prestatie en deze niet bij algemene voorwaarden kan worden vastgelegd. Ook betoogt Vodafone nog dat [opposante] niet had mogen begrijpen dat zij voor € 50,00 onbeperkt mobiel kon internetten. Aangenomen wordt dat Vodafone hiermee bedoelt dat het onder consumenten genoegzaam bekend is dat men voor een bedrag van € 50,00 per maand geen abonnement voor onbeperkt internetten kan afsluiten. Vodafone levert van deze stelling echter geen bewijs, noch biedt zij dit aan. Geoordeeld wordt dat er geen aanleiding is voor de veronderstelling dat de hoogte van de prijzen van mobiel internet - wellicht in tegenstelling tot die van vast internet - een dusdanig brede bekendheid genieten dat daaruit de juistheid van de stelling van Vodafone als vanzelf voortvloeit. Dit betoog van Vodafone wordt daarom niet gevolgd.
8. Het onder 7 overwogene betekent dat Vodafone vooralsnog onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij met [opposante] een overeenkomst (internetabonnement) heeft afgesloten met een datalimiet van 200 MB per maand. Thans mag Vodafone alsnog door alle middelen rechtens deze door haar gestelde overeenkomst bewijzen. Aan Vodafone zal gelegenheid worden geboden om te kennen te geven of zij deze bewijsopdracht wenst te aanvaarden en zo zij daartoe getuigen wil horen aan te geven welke getuigen en wat deze kunnen verklaren.
9. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.