3.2. In reactie op het verzoek van Rialto heeft de deskundige bij brief van 7 mei 2008 aan de rechtbank bericht dat hij zijn rapportage er nog eens op heeft nagelezen, van oordeel is dat de feiten en conclusies duidelijk zijn, en dat het duidelijk is dat Rialto het niet eens is met het deskundigenbericht. Verder schrijft de deskundige:
‘Ik stuurde u reeds een kopie van de brief gericht aan de voorzitter van de vereniging dd. 25 januari 2008. Van de voorzitter van de forensische commissie die de nieuwe richtlijnen opstelde heb ik een schrijven ontvangen waaruit duidelijk blijkt dat wetenschappelijke argumenten niet zullen leiden tot aanpassing van de richtlijnen. Ik ben vastbesloten het hier niet bij te laten. Een kopie van de brief van de voorzitter coll. D en mijn reactie hierop zowel naar coll D als naar de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie sluit ik hierbij in.’
Bij de brief van 7 mei 2008 bevindt zich als bijlage onder andere een brief van dr. D aan de deskundige, die, voor zover hier van belang, inhoudt:
‘Van collega (…) ontvingen wij uw brief betreffende de wijzigingen in de Richtlijn voor bepaling van functieverlies bij neurologische aandoeningen in casu het postcommotionele syndroom.
U vestigt de aandacht op de afwijkingen die worden gevonden bij de toepassing van een nieuwe MRI-techniek, diffusion tensor imaging, in gevallen van mild traumatic brain injury.
Uw brief is in de vergadering van de commissie forensische neurologie van 2 april j.l. besproken. In reactie het volgende.
De toepassing van genoemde techniek is nog met onzekerheid omgeven en voorlopig kan slechts een mogelijk verband worden vermoed met de directe posttraumatische klachten, zoals beschreven in een recent artikel in Neurology (2008: 70; 948-955). Daarnaast dient de nodige voorzichtigheid te worden betracht bij het leggen van een verband tussen subtiele MRI afwijkingen en klachten. Zo blijft het ons inziens de vraag of persisteren van klachten als vermoeidheid, hoofdpijn en oorsuizen kunnen worden gekoppeld aan een dergelijk bevinding.
Deze visie wordt ondersteund door een recente editorial in de New England Journal of Medicine ‘disentangling mild traumatic brain en stress reactions’(358: 525-527) waaruit ik de zin licht ‘incontrovertible evidence now shows that psychological factors play a significant role in postconcussive symptoms’.
Er is voor de commissie dan ook geen reden van het huidige standpunt af te wijken, al blijven wij de wetenschappelijke ontwikkelingen in dit opzicht vanzelfsprekend volgen. De huidige richtlijnen bevatten overigens ons inziens voldoende mogelijkheden voor de neurologische expert om bij objectiveerbare verschijnselen van een hersentrauma tot vaststelling van een percentage functieverlies te komen.’
De brieven van de deskundige in reactie hierop van 23 april 2008 aan dr. D en aan de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie zijn eveneens door de deskundige overgelegd. Hierin zet hij (nogmaals) uiteen op welke gronden hij het niet eens is met de wijzigingen in de Richtlijnen voor bepaling van functieverlies bij neurologische aandoeningen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie.