ECLI:NL:RBAMS:2008:BF9273

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4703
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de tegemoetkoming werkgeversdeel van de ziekenfondspremie in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gepensioneerde en het bestuur van de Kamer van Koophandel Utrecht. De eiser, die in 1992 met pensioen ging, ontving voor zijn pensioen een tegemoetkoming in het werkgeversdeel van de ziekenfondspremie op basis van het Basisreglement en de Regeling ziektekostenuitkering. Deze tegemoetkoming werd in 1998 afgeschaft voor actieve medewerkers, maar bleef voor de gepensioneerden, waaronder eiser, bestaan vanwege verworven rechten. Echter, met de invoering van de Zorgverzekeringswet op 1 januari 2006 trok verweerder de Regeling Tegemoetkoming Ziektekosten Kamerpersoneel in en beëindigde de tegemoetkoming voor eiser, met een afbouwregeling over vier jaar.

De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de tegemoetkoming in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelde vast dat de reden voor de tegemoetkoming niet lag in het onderscheid tussen particulier en ziekenfondsverzekerden, maar in het zekerstellen van een inkomensbestanddeel voor gepensioneerden die vóór 1998 pensioen ontvingen. De rechtbank vond dat verweerder niet gerechtigd was om deze tegemoetkoming te beëindigen, aangezien het belang van eiser bij het handhaven van dit inkomensbestanddeel zwaarder woog dan het belang van verweerder bij het opheffen van het onderscheid tussen gepensioneerden van verschillende Kamers van Koophandel.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/4703
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
vertegenwoordigd door mr. S. van Steenwijk,
en
het bestuur van Kamer van Koophandel Utrecht te Utrecht
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. L.S. van Loon.
1. Procesverloop
1.1 De rechtbank heeft op 30 januari 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 21 december 2006 (hierna: het bestreden besluit).
1.2 Het onderzoek is gesloten ter zitting van 23 juli 2008.
2. Overwegingen
2.1. Eiser is in 1992 met pensioen gegaan vanuit zijn functie van hoofd administratie bij de Kamer van Koophandel Utrecht. Vóór zijn pensioen ontving eiser van verweerder naast zijn bezoldiging op basis van het toenmalige artikel 43 van het Basisreglement Kamers van Koophandel en Fabrieken en de Regeling ziektekostenuitkering, een tegemoetkoming in het werkgeversdeel van de ziekenfondspremie. Eiser ontving die tegemoetkoming ook vanaf zijn pensioen.
Eind 1998 heeft verweerder de tegemoetkoming afgeschaft en tegelijkertijd het salaris van de medewerkers verhoogd met het bedrag van de tegemoetkoming. Aan de inmiddels niet meer actieve medewerkers (zoals eiser) is de tegemoetkoming uitbetaald gebleven, omdat salarisverhoging niet mogelijk was en er sprake was van verworven rechten.
Daarnaast werd door verweerder zowel vóór als na 1998 een tegemoetkoming in de ziektekosten verstrekt; na 1998 op basis van de Regeling Tegemoetkoming Ziektekosten Kamerpersoneel (hierna: RTZK).
2.2. Tengevolge van de invoering van de Zorgverzekeringswet met ingang van 1 januari 2006 is de RTZK ingetrokken, omdat de positie van ambtenaren wat betreft ziektekostenpremie niet langer verschilde van die van andere werknemers. In plaats daarvan heeft verweerder een nieuwe tegemoetkomingsregeling in het leven geroepen die voorziet in een tegemoetkoming van ongeveer
€ 900, - per jaar. Daarnaast heeft verweerder de tegemoetkoming werkgeversdeel van de ziekenfondspremie voor eiser bij besluit van 16 mei 2006 beëindigd en een afbouwregeling over vier jaren getroffen.
2.3. Het onderhavige geschil ziet op de beëindiging van de tegemoetkoming werkgeversdeel van de ziekenfondspremie (hierna: de tegemoetkoming). Eiser lijdt als gevolg daarvan in 2010 een netto inkomensverlies van minimaal € 2000, - per jaar.
2.4. Verweerder stelt gerechtigd te zijn tot beëindiging van de toelage omdat die rechtstreeks verband houdt met de invoering van de Zorgverzekeringswet. Daar waar, zo stelt verweerder, het onderscheid tussen particulier en ziekenfondsverzekerden niet meer bestaat en de Ziekenfondswet is vervallen, bestaat er geen grond meer voor deze tegemoetkoming.
Ter zitting heeft verweerder daaraan nog toegevoegd dat invoering van de Zorgverzekeringswet ook is aangegrepen om het onderscheid tussen de gepensioneerden van de verschillende Kamers van Koophandel op te heffen. Alleen de Kamer van Koophandel Utrecht kent immers een dergelijke tegemoetkoming voor zijn gepensioneerden.
2.5. De rechtbank onderschrijft verweerders uitgangspunt dat een tegemoetkomingsregeling eenzijdig kan worden beëindigd als de oorspronkelijke reden van de tegemoetkoming heeft opgehouden te bestaan. Verweerder is van mening dat die reden niet langer meer bestaat nu er geen onderscheid meer is tussen particulier of ziekenfondsverzekerden en de Ziekenfondswet niet meer bestaat.
2.6. De rechtbank is evenwel met eiser van oordeel dat de reden van de tegemoetkoming niet is gelegen in het vóór 1 januari 2006 bestaande onderscheid tussen particulier en ziekenfondsverzekerden of het bestaan van de Ziekenfondswet, maar in het zekerstellen van een inkomensbestanddeel voor diegenen die pensioen ontvingen op 1 januari 1998, het moment waarop het salaris van de actieve werknemers werd verhoogd in verband met de beëindiging van tegemoetkoming werkgeversdeel van de ziekenfondspremie. Verweerder handelt tegenover eiser in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel door hem dit inkomensbestanddeel nu af te nemen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerders belang bij het opheffen van het onderscheid tussen de gepensioneerden van de verschillende Kamers van Koophandel niet zwaarder kan wegen dan eisers belang bij het handhaven van dit inkomensbestanddeel, temeer daar de tegemoetkoming aan een kleine groep gepensioneerden wordt verstrekt en er bij verweerder geen sprake is van grote financiële belangen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de intrekking van de Ziekenfondswet op zichzelf niet in de weg staat aan een (nieuwe) tegemoetkoming in de ziektekosten die het inkomensverlies van eiser als gevolg van de beëindiging van de tegemoetkoming werkgeversdeel van de ziekenfondspremie ongedaan maakt. Het had dan ook op verweerders weg gelegen aan eiser een zodanige nieuwe vergoeding te verstrekken.
2.7. Gelet op het voorgaande is eisers beroep is gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd, omdat het in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig tot stand is gekomen.
2.8. Verweerder dient aan eiser het griffierecht en de proceskosten ten bedrage van € 966, - te vergoeden.
2.9. De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op eisers bezwaren neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 39,00 (zegge: negenendertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, aan de zijde van eisers begroot op € 966,00 (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door verweerder aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 29 september 2008 door mr. B.E. Mildner, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B