Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
in het geding met reg.nr. AWB 08/482 GEMWT
[verzoekster], wonende te [woonplaats],
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.E. Panneman.
Ter griffie van de rechtbank is op 4 februari 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het beroepschrift van verzoekster van 4 februari 2008 gericht tegen het besluit van verweerder van 8 januari 2008.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter medegedeeld dat de hier aan de orde zijnde bestuursdwang niet zal worden uitgeoefend voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 12 februari 2008.
2.1. Verzoekster is rechthebbende van woonschip [naam woonschip] gelegen in het westelijk havengebied in de voormalige ADM-haven aan de strekdam die de scheiding met het Noordzeekanaal vormt. De [naam woonschip] neemt aldaar ligplaats in zonder vergunning.
De gemeente Amsterdam, gebruiksgerechtigde van het ADM-water, heeft de voormalige ADM-haven bestemd als wachtplaats voor binnenvaartschepen en duwbakken, ingegeven door het in het havengebied heersende tekort aan dergelijke wachtplaatsen.
Verweerder heeft bij brief van 21 juni 2006 aan verzoekster het voornemen tot het aanzeggen van bestuursdwang aangezegd. Verzoekster heeft haar zienswijze ingediend.
Bij besluit van 2 februari 2007 heeft verweerder de bestuursdwang aangezegd: verzoekster dient de [naam woonschip] voor 1 juni 2007 uit het beheersgebied te verwijderen en verwijderd te houden om bestuursdwang te voorkomen.
Verzoekster heeft bij brief van 16 juli 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
Bij brief van 25 januari 2008 heeft verweerder het volgende aan verzoekster meegedeeld. Er is geconstateerd dat de [naam woonschip] nog niet is verwijderd. Na 10 februari 2008 zal het schip door de gemeente worden verwijderd.
2.2. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 januari 2008 en in verband daarmee een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verzoekster verzoekt de rechter om te bepalen dat de [naam woonschip] nog tot juni/juli 2008 in het ADM-water mag blijven liggen in of vlakbij de zogenoemde ‘kom’ (de op de - ter zitting overgelegde - tekeningen en foto’s in paars aangegeven watervlakte). Verzoekster is wel bereid om haar schip te verhalen maar wil hiermee wachten totdat het beter weer is. De [naam woonschip] is een betonnen woonark die laag in het water ligt en verzoekster kan geen sleper vinden die de [naam woonschip] in dit jaargetijde naar Groningen, waar verzoekster recht op een ligplaats heeft, wil slepen. Ruim dertig anderen die in dezelfde situatie als eiseres verkeerden hebben de gelegenheid gekregen om met hun schepen in de ‘kom’ ligplaats in te nemen tot begin 2010. Er is daar plaats genoeg, aldus eiseres.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om voorlopige voorziening daarom dient te worden afgewezen. Subsidiair stelt verweerder het volgende.
De gemeente heeft een groot belang bij verhaling van de [naam woonschip] op korte termijn: de aanbesteding van het benodigde baggerwerk vindt op 18 februari 2008 plaats en het werk zal kort daarna aanvangen; na voltooiing van het baggerwerk zal met het aanbrengen van de afmeervoorzieningen worden begonnen. De gemeente is met de vereniging Krakend ADM in juli 2007 overeengekomen dat de leden van deze vereniging die - zonder vergunning - ligplaats innemen in het ADM-water tot begin 2010 in de ‘kom’ ligplaats mogen innemen. De gemeente heeft deze overeenkomst gesloten omdat zij de betekenis van de hechte culturele gemeenschap - thans dus verenigd in Krakend ADM - die zich de afgelopen decennia op het ADM-terrein en -water heeft gevormd en aldaar heeft genesteld, voor Amsterdam van zodanig gewicht vindt dat zij bereid is om een minnelijke regeling te treffen. Verzoekster komt niet in aanmerking voor een ligplaats in of vlakbij de ‘kom’ omdat zij geen lid van de vereniging is en omdat zij al jaren niet op de [naam woonschip] woont. Daarbij is het weer momenteel prima en van verzoekster wordt niet geëist dat zij naar Groningen vertrekt, aldus verweerder.
2.3. De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) overweegt het volgende.
2.3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Gelet op de brief van verweerder van 25 januari 2008 heeft verzoekster een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
Voor zover de toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
2.3.2. De rechtmatigheid van het besluit van 8 januari 2008 staat voor de rechter op dit moment niet vast. Er bestaat, gelet op de gedingstukken, immers gerede twijfel over het antwoord op de vraag of het besluit van 2 februari 2007 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Nu de termijn voor het maken van bezwaar eerst aanvangt nadat het betreffende besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, is niet duidelijk of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar een juiste beslissing is geweest. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat het beroep van verzoekster geen kans van slagen heeft. De rechter zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke afweging van de betrokken belangen.
2.3.3. Niet in geschil is dat de [naam woonschip] ligplaats inneemt zonder dat daarvoor een vergunning is verleend en dat zodoende het bepaalde in de Verordening op de haven en het binnenwater (2006) wordt overtreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 7 februari 2007, LJN: AZ7975, gepubliceerd op rechtspraak.nl).
Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder er belang bij dat de [naam woonschip] op zeer korte termijn van haar ligplaats aan de strekdam verdwijnt.
2.3.4. Aan de orde is de vraag of verweerder aan verzoekster dient toe te staan om met de [naam woonschip] in of bij de ‘kom’ ligplaats in te nemen tot juni/juli 2008.
De rechter is van oordeel dat verweerder dit niet behoeft toe te staan. Hiertoe is het volgende overwogen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij in juli 2007 hoorde dat verweerder de ADM-haven wilde vrijmaken. Verzoekster woonde toen al geruime tijd niet meer op de [naam woonschip]. Daarnaast werd het schip gekraakt door iemand anders en verzoekster heeft dit toegestaan in die zin dat zij geen actie heeft ondernomen om het kraken te beëindigen. Naar de rechter begrijpt is het kraken omstreeks juli 2007 beëindigd. In juli 2007 heeft verzoekster gesproken met leden van de vereniging. Aan verzoekster was door leden van de culturele gemeenschap eerst te kennen gegeven dat zij “mee kon doen met de regeling” maar dat heeft uiteindelijk geen beslag gekregen: men nam geen contact meer op met verzoekster. Eerst naar aanleiding van de brief van verweerder van 25 januari 2008 heeft verzoekster pogingen ondernomen om de [naam woonschip] versleept te krijgen, aldus verzoekster ter zitting.
De rechter maakt uit deze gang van zaken op dat verzoekster, die bereid is om haar schip naar elders te verhalen, al omstreeks juli 2007 de wetenschap had dat zij niet in het ADM-water kon blijven liggen maar desondanks geen concrete maatregelen heeft getroffen om elders ligplaats in te nemen. Gelet hierop dient de gestelde onmogelijkheid om in dit jaargetijde te slepen voor risico van verzoekster te komen. Daar komt bij dat verzoekster niet is gehouden om het schip thans naar Groningen te verplaatsen. Dat het onmogelijk is, ten slotte, om de [naam woonschip] thans te verslepen naar een nabije maar buiten het beheersgebied gelegen locatie, acht de rechter niet aannemelijk.
Verzoekster heeft nog ingebracht dat zij niet eerder actie tot verhalen van de [naam woonschip] heeft ondernomen omdat zij in afwachting was van een voorstel van verweerder op dit punt. Aangezien verzoekster deze stelling niet heeft onderbouwd, kan dit verweer naar het oordeel van de rechter haar niet baten
Uit voornoemde schets van de gang van zaken blijkt dat verzoekster de [naam woonschip] al geruime tijd niet bewoont. De rechter begrijpt uit verklaringen van verzoekster ter zitting dat als gevolg van het kraken en diefstal van koper het schip ook niet bewoonbaar is en dat verzoekster geen toegang heeft tot het schip omdat zij niet meer over een sleutel beschikt. Ten eerste doet dit afbreuk aan het actuele belang dat verzoekster heeft bij behoud van de [naam woonschip] in het ADM-water. Ten tweede betekent het dat verzoekster niet behoort tot de kring van personen voor welke de gemeente de minnelijke regeling heeft getroffen. Die regeling is immers bedoeld voor personen die leven op het ADM-water en -terrein. Op grond hiervan is de rechter van oordeel dat, voor zover het verzoek van verzoekster om net als de leden van de vereniging in aanmerking te komen voor een minnelijke regeling moet worden gezien als een beroep op het gelijkheidsbeginsel, dit beroep niet kan slagen omdat er geen sprake is van gelijke gevallen.
De enkele omstandigheid, ten slotte, dat er mogelijk op dit moment feitelijk wel plaats is voor de [naam woonschip] in de ‘kom’, levert onvoldoende grond op om van verweerder te vergen af te zien van bestuursdwang. De gemeente heeft er belang bij dat het aantal vaartuigen dat nog tijdelijk in de ‘kom’ kan blijven liggen zo beperkt mogelijk blijft. Daarom is in de overeenkomst met de vereniging bepaald dat elk lid slechts één vaartuig mag meenemen naar de ‘kom’. De rechter acht deze restrictieve benadering niet onredelijk, gegeven het feit dat ook in de ‘kom’ zonder vergunning, illegaal, ligplaats wordt ingenomen.
2.3.5. De rechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
Voor vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht en een veroordeling in de proceskosten ziet de rechter geen aanleiding.
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 februari 2008 door mr. J.F.A.M. Graafland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B