RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497391-2008
RK nummer: 08/4358
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 augustus 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 24 juli 2008 (per fax ontvangen op 5 augustus 2008) door de Substituut Procureur des Konings bij het parket van de Procureur des Konings te Gent, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] Verenigde Staten van Amerika, op [geboortedatum] 1959,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Flevoland’,
Huis van Bewaring ‘Almere Binnen’ te Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De eerste behandeling van de vordering vond plaats op de openbare zitting van 12 september 2008. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. C.N.M.G. Starmans, advocaat te Utrecht, optredend namens zijn kantoorgenoot mr. M.J. Lamers, gehoord. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
Op 26 september 2008 heeft de rechtbank een interlocutoire uitspraak gewezen, waarbij het gesloten onderzoek is heropend en geschorst tot een nader te bepalen datum, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit informatie in te winnen met betrekking tot de vraag welk strafmaximum in België is gesteld op de in het EAB genoemde feiten A. “belaging” en B. “braak afsluiting”.
Op 24 oktober 2008 is de behandeling van de vordering voortgezet. Opnieuw zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en mr. Lamers voornoemd, gehoord. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
De termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW is met toepassing van artikel 22, lid 3 OLW verlengd met dertig dagen, nu de Rechtbank, gelet op de gebleken noodzaak om aanvullende informatie in te winnen, niet binnen de bedoelde termijn uitspraak zal kunnen doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een beslissing tot internering van de KIHB Gent van 4 oktober 2005, alsmede beslissingen van de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CMB) van 3 maart 2008 en 15 juli 2008, referentienummer INT 85/2005.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een maatregel van internering voor onbepaalde duur.
De vrijheidsbenemende maatregel is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde beslissingen.
Deze maatregel betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Amerikaanse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten in het EAB als volgt gekwalificeerd:
A. belaging
B. braak afsluiting
C. brandstichting en
D. brandstichting met verzwarende omstandigheden
en de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij met betrekking tot de onder C en D genoemde feiten in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Deze feiten vallen onder nummer 28 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
opzettelijke brandstichting.
Naar het oordeel van de rechtbank staat aldus vast dat op de onder C en D aangeduide feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld. Het EAB vermeldt in rubriek c) dat internering een beschermingsmaatregel, die, zoals blijkt uit een aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 5 augustus 2008, van onbepaalde duur is.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Wat betreft de onder A en B genoemde feiten dient de rechtbank na te gaan of de omschrijving van deze feiten voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 7, eerste lid, 2e van de OLW.
De Eerste Substituut Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Koning te Gent heeft bij brief d.d. 29 september 2008 meegedeeld dat naar Belgisch recht – naast geldboetes – op “belaging” een gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar is gesteld en op “braak afsluiting” een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden.
De in het EAB onder A als “stalking” omschreven handelingen leveren naar Nederlands recht het strafbare feit belaging op. Daarop is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. Voor dit feit kan de overlevering worden toegestaan.
De rechtbank is van oordeel dat overlevering voor het onder B genoemde feit (“braak afsluiting”) niet kan plaatsvinden omdat dit geen feit betreft waarop in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Hoewel de opgeëiste persoon heeft verklaard zich niet schuldig te hebben gemaakt aan de feiten, in het bijzonder niet aan de belaging, is ter zitting geen onschuldverweer gevoerd.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, is de rechtbank niet gebleken.
6.1 Verkapte uitlevering?
De raadsman heeft primair verzocht de overlevering te weigeren en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de aan de raadsman gerichte brief d.d. 1 augustus 2008 van de CBM (de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij) te Gent maakt de raadsman op dat de enige optie die voor de opgeëiste persoon nog open staat de terugkeer is naar de Verenigde Staten. Verwezen wordt naar een eerder genomen beslissing van deze Commissie om hem te laten reclasseren in zijn land van herkomst (de Verenigde Staten van Amerika), aangezien de opgeëiste persoon Amerikaans staatsburger is. De raadsman concludeert dat de Belgische justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon, na overlevering, zullen doorleveren aan dan wel aanstonds zullen verwijderen naar de Verenigde Staten; hiervoor is het instrument van overlevering nadrukkelijk niet bedoeld, aldus de raadsman.
De opgeëiste persoon wenst zich in Nederland te vestigen om in de gelegenheid te zijn de verzorging van zijn kinderen die in België bij zijn ex-partner verblijven op zich te nemen indien en zodra dat nodig zou zijn.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling opnieuw aan te houden teneinde op dit punt meer duidelijkheid te verkrijgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Vooropgesteld is dat niet is gebleken van een uitleveringsverzoek, afkomstig van de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika. Evenmin staan de rechtbank gegevens ter beschikking waaruit afgeleid zou kunnen worden dat in dat land een strafvervolging tegen de opgeëiste persoon aanhangig is of zal worden. Voor zover is beoogd op te komen tegen een - naar gesteld - dreigende (indirecte) verkapte uitlevering, moet hetgeen dienaangaande is gesteld dan ook afstuiten op het ontbreken van aanwijzingen dat de autoriteiten in de Verenigde Staten van Amerika de opgeëiste persoon strafrechtelijk zouden (willen) vervolgen. Het verweer faalt echter ook omdat een dergelijk uitleveringsverzoek, indien dit zou zijn of worden gericht aan de Belgische autoriteiten, ter beoordeling staat van de Belgische autoriteiten. Hetzelfde geldt voor de vraag of de opgeëiste persoon na beëindiging van de interneringsmaatregel zijn verblijf in België kan voortzetten of rekening moet houden met uitzetting naar zijn land van herkomst. Hetgeen de raadsman heeft betoogd kan derhalve ook overigens niet worden meegewogen bij de door de overleveringsrechter te nemen beslissing op het EAB.
Het subsidiair gedane aanhoudingsverzoek zal worden afgewezen nu een onderzoek, zoals gevraagd door de raadsman, niet kan bijdragen aan enige door de overleveringsrechter te nemen beslissing.
6.2 Weigeringsgrond van artikel 11 OLW.
De raadsman heeft gepersisteerd bij de eerder namens hem gevoerde verweren. Uit de ter zitting van 12 september 2008 overgelegde pleitaantekeningen blijkt dat de raadsman een beroep doet op de weigeringsgrond van artikel 11 OLW. Reeds nu zou sprake zijn van strijd met de artikelen 3, 5 en 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het individuele klachtrecht zou hieraan niet afdoen.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
De door de raadsman aangedragen argumenten vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden om aan te nemen dat inwilliging van het verzoek tot overlevering zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon, zoals gewaarborgd in het EVRM. Overigens vermag de rechtbank niet in te zien waarom het de opgeëiste persoon niet vrij zou staan van het individueel klachtrecht gebruik te maken en/of op grond waarvan dat - ook op korte termijn - geen effect zou kunnen sorteren. België is immers partij bij het EVRM. Dat de opgeëiste persoon geen effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 van het EVRM zou kunnen aanwenden, is gesteld noch gebleken.
Nu ten aanzien van de in het EAB onder e) als A, C en D gekwalificeerde feiten (“belaging”, “brandstichting” en “brandstichting met verzwarende omstandigheden”) waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering in zoverre te worden toegestaan.
Voor het onder B gekwalificeerde feit (“braak afsluiting”) moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsbenemende maatregel geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de verdere tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel, voor zover aan de orde, tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overlevering.
WIJST AF het verzoek tot aanhouding van het onderzoek.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Substituut Procureur des Konings bij het parket van de Procureur des Konings te Gent, België, ten behoeve van de verdere tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsbenemende maatregel van internering, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat, dat is opgelegd wegens de in het EAB onder e) als A, C en D gekwalificeerde feiten “belaging”, “brandstichting” en “brandstichting met verzwarende omstandigheden”.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voorzover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsbenemende maatregel, dat is opgelegd wegens het in het EAB onder e) als B gekwalificeerde feit “braak afsluiting”.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit¬ter,
mrs. M.M. van der Nat en W.J. van Bennekom, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2008.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.