De kantonrechter overweegt als volgt.
4.5. Het verzoek van Dexia dient beoordeeld te worden tegen de achtergrond van hetgeen is bepaald in artikel 20 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering, namelijk dat de rechter waakt tegen onredelijke vertraging van de procedure.
4.6. De argumenten die partijen naar voren hebben gebracht, zien niet uitsluitend op de onderhavige zaak, maar komen voort uit het feit dat een groot aantal andere, soortgelijke zaken bij deze rechtbank aanhangig zijn. Dat zal bij de beoordeling van het verzoek van Dexia in ogenschouw worden genomen.
4.7. Dexia heeft toegelicht welke rechtsvragen door haar in een incidenteel cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof te Arnhem aan de Hoge Raad zijn voorgelegd. Die rechtsvragen betreffen het overgrote deel van de geschilpunten die Dexia en haar afnemers in het merendeel van alle lopende procedures verdeeld houden. Het is naar het oordeel van de kantonrechter een reële verwachting dat de Hoge Raad binnen afzienbare tijd arrest zal wijzen. De in cassatie aanhangige zaak is aldaar verwezen naar de rol van 12 december 2008 voor conclusie door het parket bij de Hoge Raad. Verder is reëel om te verwachten dat die uitspraak, gelet op de cassatiemiddelen, een belangrijke houvast zal bieden voor de beslissing die genomen dient te worden in effectenleasezaken die bij de rechtbank Amsterdam, sector kanton, aanhangig zijn. Eisende partij heeft naar voren gebracht dat de uitspraak van de Hoge Raad hoe dan ook geen duidelijkheid zal brengen, althans geen duidelijkheid die aanhouding van lopende procedures rechtvaardigt, reeds omdat de betreffende zaak bij de Hoge Raad niet een geschil betreft waarin het categoriemodel dat door deze rechtbank, sector kanton, in haar vonnissen wordt toegepast rechtstreeks aan de orde is. Dat standpunt kan niet worden gevolgd. De rechtsvragen die aan de orde zijn in de categoriemodel-vonnissen zijn ook aan de orde in het door Dexia ingestelde incidentele cassatieberoep.
4.8. De vraag of toewijzing van het verzoek van Dexia al dan niet zal leiden tot onredelijke vertraging van de procedures die bij de rechtbank aanhangig zijn, wordt door partijen verschillend beantwoord. Aan de tussen partijen gevoerde discussie of uit de uitspraak van de Hoge Raad zal volgen dat de vonnissen van deze rechtbank juist (standpunt eisende partij) of onjuist (standpunt Dexia) zijn, kan geen aanknopingspunt worden ontleend in het voordeel van de ene of de andere partij bij de te nemen beslissing op het verzoek van Dexia tot aanhouding van de lopende procedures. De inhoud van de uitspraak van de Hoge Raad is onzeker. Bij de beoordeling van het verzoek van Dexia dient een afweging gemaakt te worden van alle betrokken belangen, rekening houdend met de mogelijkheid dat de ene partij, maar ook de andere partij bij de Hoge Raad het gelijk aan haar zijde zal kunnen vinden.
4.9. Indien uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat in effectenleasezaken niet op andere wijze hoeft te worden beslist dan de rechtbank tot nu toe heeft gedaan, heeft aanhouding van de aanhangige effectenleasezaken overeenkomstig het verzoek van Dexia tot gevolg dat eisende partij een aantal maanden langer op de beslissing van de rechtbank heeft moeten wachten. De financiële gevolgen van die vertraging voor eisende partij worden evenwel, althans voor een belangrijk deel, gecompenseerd door vergoeding van de wettelijke rente over de periode die met de vertraging is gemoeid.
4.10. Aan het standpunt van eisende partij dat de behandeling van de circa thans 2.100 aanhangige effectenleasezaken onverwijld voortgezet dient te worden omdat de belangen van de afnemers maken dat niet gewacht kan worden op een uitspraak van de Hoge Raad, komt minder gewicht toe indien bedacht wordt dat – zoals ter zitting is gebleken – circa 17.000 andere effectenleasezaken door de gemachtigde van eisende partij tot op heden niet bij de rechtbank zijn aangebracht hoewel door de afnemers uiterlijk 1 augustus 2007 een opt out-verklaring was afgelegd. Niet toegelicht is dat de afnemers in de aanhangig gemaakte zaken in andere omstandigheden verkeren dan de afnemers in de 17.000 zaken die tot op heden niet aanhangig zijn gemaakt.
4.11. Tegenover het belang van eisende partij bij onverwijlde voortzetting van de procedure bij de rechtbank staat dat, indien uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat door de rechtbank op andere wijze moet worden beslist dan dat tot nu toe is gedaan, toewijzing van het verzoek van Dexia tot gevolg heeft dat vermeden wordt dat de vonnissen die de rechtbank in de tussentijd heeft gewezen in hoger beroep vernietigd zullen worden. Gelet op het aantal vonnissen dat deze rechtbank per maand in effectenleasezaken wijst betreft het een groot aantal procedures waaruit voor Dexia vanwege de uitgesproken uitvoerbaar bij voorraad verklaarde betalingsveroordelingen bovendien een restitutierisico voortvloeit. Dat restitutierisico kan weliswaar worden ondervangen door betalingsveroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, maar daarvoor is ook nodig dat tegen het vonnis hoger beroep wordt ingesteld. Met de procedures in hoger beroep zijn voor Dexia en de afnemers extra kosten gemoeid. Bovendien zijn in dat geval door Dexia en de afnemers zelf nodeloos (verdere) kosten gemaakt voor de procedure in eerste aanleg. Verder is van belang dat indien het verzoek van Dexia wordt toegewezen en uit de uitspraak van de Hoge Raad (ook) volgt dat bij beslissing van de effectenleasezaken acht geslagen dient te worden op meer of andere feiten of omstandigheden dan de rechtbank in haar vonnissen tot nu toe doet, het onderzoek daarnaar alsnog in eerste aanleg kan plaatsvinden en voor partijen geen feitelijke instantie verloren gaat.
4.12. Nu, anders dan voorheen het geval was, op aanvaardbaar korte termijn een beslissing van de Hoge Raad is te verwachten, dient bij afweging van de hiervoor weergegeven belangen het verzoek van Dexia naar het oordeel van de kantonrechter te worden toegewezen.
4.13. Verdere beslissing van de onderhavige zaak zal dan ook worden aangehouden. Op dezelfde gronden zullen de andere bij de rechtbank aanhangige effectenleasezaken worden aangehouden. Indien een partij desalniettemin meent dat in haar zaak onderwerpen aan de orde zijn die thans niet aan de Hoge Raad zijn voorgelegd of waaromtrent de Hoge Raad in zijn arrest van 23 maart 2008 reeds een beslissing heeft gegeven, kan zij de rechtbank gemotiveerd verzoeken de behandeling van haar zaak in zoverre voort te zetten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan zaken waarin het volgende aan de orde is gesteld:
- de vernietiging van de effectenleaseovereenkomst op grond van de artikelen 1:88/89 Burgerlijk Wetboek;
- de vernietiging van de effectenleaseovereenkomst op grond van artikel 1:345 lid 1 sub d in verbinding met artikel 1:253k Burgerlijk Wetboek of van artikel 3:32 Burgerlijk Wetboek;
- de rechtsgeldigheid van de opt-outverklaring;
- de aanvaarding van het Dexia-aanbod.
Hierbij wordt echter opgemerkt dat indien na behandeling van deze onderwerpen blijkt dat de zaak daarop niet kan worden afgedaan en dus zou worden toegekomen aan behandeling van onderwerpen die thans wel aan de Hoge Raad zijn voorgelegd, de behandeling en beslissing daarvan alsnog tijdelijk zal worden aangehouden. Dit in aanmerking nemende is het aan de meest gerede partij om te beslissen of zij haar zaak toch behandeld wil zien en, zo ja, om zulks gemotiveerd ter rolle te verzoeken. De wederpartij zal in de gelegenheid worden gesteld daarop ter rolle (gemotiveerd) te reageren. De rechtbank zal vervolgens een beslissing op het verzoek nemen.
4.14. Voortzetting van de behandeling van een procedure kan ook plaatsvinden op verzoek van één van de partijen indien sprake is van bijzondere, concrete omstandigheden die maken dat in die specifieke zaak de afweging van de belangen anders dient uit te vallen en dat daarom met de (verdere) behandeling van die procedure niet gewacht kan worden op de uitspraak van de Hoge Raad. Een dergelijk verzoek dient gemotiveerd en onderbouwd met stukken ter rolle te worden gedaan. De wederpartij zal in de gelegenheid worden gesteld daarop ter rolle (gemotiveerd) te reageren. De rechtbank zal vervolgens een beslissing op het verzoek nemen.
4.15. Ofschoon medio februari of maart 2009 een uitspraak van de Hoge Raad wordt verwacht, zal de onderhavige zaak op grond van het bovenstaande om louter administratieve redenen worden verwezen naar de rol van 3 december 2009. Zodra de behandeling van de zaak kan worden hervat, zal zulks gebeuren.
Beslissing