ECLI:NL:RBAMS:2008:BH1566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
360494
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkomen van bindende eindbeslissing in civiele procedure over schilderwerkzaamheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 5 november 2008 een vonnis uitgesproken in een geschil tussen A Vastgoed B.V. en B c.s. De zaak betreft een terugkomen van een bindende eindbeslissing met betrekking tot schilderwerkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat de eerdere bindende eindbeslissing, die A had opgedragen te bewijzen dat met B was afgesproken dat de werkzaamheden voor een bedrag van € 8.750,- exclusief BTW zouden worden uitgevoerd, niet volledig recht doet aan de stellingen van A. De rechtbank stelt vast dat de eerdere beslissing onvoldoende rekening houdt met de bredere context van de werkzaamheden die A heeft verricht, waaronder ook andere schilderwerkzaamheden naast het sauzen van wanden en plafonds. De rechtbank komt tot de conclusie dat A in haar bewijsopdracht is geslaagd en dat de facturen die door A zijn gepresenteerd, waaronder de factuur voor het sauzen van wanden en plafonds, niet onterecht zijn verstuurd. De rechtbank wijst de vorderingen van B c.s. af en veroordeelt hen tot betaling van een bedrag van € 6.699,70 aan A, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van A begroot op € 1.817,32, en de beslagkosten op € 710,29. In reconventie worden de vorderingen van B c.s. afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 360494 / HA ZA 07-148
Vonnis van 5 november 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A VASTGOED B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.M. Ravestijn,
tegen
1. B,
wonende te,
2. C,
wonende te,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. T.C. Boer.
Partijen zullen hierna wederom A en B c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 oktober 2007 (hierna: het tussenvonnis), en de daarin genoemde processtukken en –handelingen;
- de akte uitlating na tussenvonnis
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 februari 2008, en de daarin genoemde akte overleggen productie van A;
- de akte uitlating contra-enquête van B c.s.;
- de conclusie na enquête van A;
- de conclusie na enquête van B c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
In conventie
2.1. In het tussenvonnis heeft de rechtbank A opgedragen te bewijzen:
- dat met B is afgesproken dat de werkzaamheden, betrekking hebbend op het sauzen van de wanden en de plafonds, zouden worden uitgevoerd voor een bedrag van € 8.750,- exclusief BTW;
- dat B c.s. opdracht hebben gegeven aan A om een kast te (laten) maken voor een bedrag van € 1.630,- exclusief BTW (€ 1.939,70 inclusief BTW).
2.2. A heeft D als en E als getuigen doen horen.
2.3. B c.s. heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquete.
Het schilderwerk
2.4. A heeft in de conclusie na enquête gesteld dat het eerste onderdeel van het probandum niet geheel juist is geformuleerd. Voor “het sauzen van de wanden en de plafonds” moet worden gelezen “het sauzen van de wanden en de plafonds, alsmede diverse (andere) schilderwerkzaamheden aan onder meer kozijnen, houtwerk etc…”, aldus A.
B c.s. stelt daartegen dat het niet aan A is om de bewijsopdracht eenzijdig aan te passen, en dat de bewijsopdracht, zoals gegeven door de rechtbank, derhalve van kracht blijft.
2.5. De rechtbank overweegt als volgt. Het opgedragen probandum is een bindende eindbeslissing, waardoor de rechtbank in beginsel gebonden is. Afwijking van dit beginsel is volgens vaste rechtspraak slechts mogelijk ingeval van bijzondere omstandigheden die het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechtbank aan de desbetreffende eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dit kan het geval zijn als sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag.
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich een dergelijke situatie voor. Het probandum moet worden bezien in het licht van de stellingen van partijen en het debat dat zij hebben gevoerd. In dit geval zou een beperkte lezing van het probandum, in die zin dat het uitsluitend zou zien op het sauzen van wanden en plafonds en niet op méér omvattende schilderwerkzaamheden, onvoldoende recht doen aan de stellingen van A, aan het daaropvolgende debat tussen partijen in deze procedure en aan het gehouden getuigenverhoor. Voor zover het tussenvonnis een andersluidende beslissing op dit punt in zich draagt, komt de rechtbank daarvan dus terug. Bij nadere lezing van de processtukken blijkt immers dat A zich niet uitdrukkelijk heeft beperkt tot het sauzen van wanden en plafonds, maar dat hij spreekt van ‘ondermeer werkzaamheden verricht aan de wanden en plafonds, het sauzen van het appartement’ (dagvaarding) en van ‘schilderwerkzaamheden’ in het algemeen (ter comparitie). Dat in de factuur 00013, waarvan A betaling vordert, alleen melding wordt gemaakt van het sauzen van wanden en plafonds, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat de beperkte weerslag van de stellingen van A in het probandum aan haarzelf te wijten is.
2.7. Anders dan B c.s. stelt, heeft A zich dus niet ‘plotseling’ na het getuigenverhoor op het standpunt gesteld dat het probandum zou moeten zien op meer werkzaamheden dan alleen het sauzen. Bij akte overleggen productie van 20 februari 2008, die voorafgaand aan het getuigenverhoor aan de rechtbank en B c.s. is toegezonden, heeft A nog eens uitdrukkelijk gesteld dat de gefactureerde schilderwerkzaamheden méér omvatten dan uitsluitend het sauzen van wanden en plafonds. Daaruit volgt dat ook bij het getuigenverhoor voor zowel partijen als de rechtbank duidelijk was om vergoeding van welke werkzaamheden het A te doen was. Ook in dat opzicht is er geen reden om niet de door A voorgestane ruimere lezing van het probandum te hanteren.
2.8. Het komt er dus op neer dat A in haar eerste bewijsopdracht zal slagen indien zij bewijst dat zij met B c.s. is overeengekomen voor een bedrag van in totaal € 8.750,- exclusief BTW schilderwerkzaamheden te verrichten, en derhalve meer dan alleen de werkzaamheden waarvoor de factuur 00010 is verzonden.
2.9. Partijen zijn het erover eens dat deze factuur met nummer 00010 zag op het sauzen van de wanden en plafonds, en dat B c.s. deze factuur ten bedrage van € 4.000,- exclusief BTW (€ 4.760,- inclusief BTW) heeft voldaan door rechtstreekse betaling aan de schilder F.
2.10. De rechtbank acht A ten aanzien van het schilderwerk in haar bewijs geslaagd. De lezing van A wordt voldoende geschraagd door de verklaring van D, die ten opzichte van A een onafhankelijke positie inneemt en moet worden geacht geen belang te hebben bij de uitkomst van deze zaak.
2.11. D heeft als getuige, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik heb het appartement aan de Kerkstraat 78 C verkocht aan B c.s. Dat zou best in 2006 kunnen zijn geweest. De verbouwing van het appartement was best een lastig verhaal. Voor de splitsing moest het grondig verbouwd worden en dat is gebeurd na de verkoop en voor de levering. Een deel van de kosten van de verbouwing kwam voor mijn rekening. Dat ging om het sauzen van de wanden en het plafond. Van het totale bedrag voor dat sauswerk heb ik per saldo de helft betaald. Ik heb nog met B een discussie gehad over de hoogte van die kosten. Ik vond het aan de prijs. B heeft mij op dat moment gezegd dat hij werkzaamheden voor in totaal EUR 10.000,-- door A heeft laten verrichten. Ik zie in het dossier dat ik hier bij me heb dat de totale kosten voor het sauzen van de wanden en het plafond EUR 4.760,-- bedroegen inclusief 19% BTW. Ik heb dat hele bedrag aan B overgemaakt. Hij heeft mij later de helft terugbetaald.
Ik heb de hier aanwezige de heer A niet eerder gezien. Ik heb één keer telefonisch contact met hem gehad om te controleren of het bedrag voor het sauzen inderdaad EUR 4.760,-- bedroeg. Hij bevestigde dat. Verder is nog besproken dat hij de overige voor B verrichte werkzaamheden rechtstreeks met B zou afrekenen. Dat telefonisch contact zal iets na de levering hebben plaatsgevonden.
Door de sloop van het appartement was er veel meer schilderwerk nodig. De afspraken daarover ken ik niet. Ik heb achteraf wel gezien wat er is uitgevoerd. Ik ben in het kader van de vergadering van de VVE in het appartement geweest. Toen heb ik een af appartement gezien. Ik nam contact op met A om te controleren of ik niet mee betaalde aan de totale werkzaamheden.
2.12. Uit de verklaring blijkt dat D en B hebben afgesproken dat D de helft van de kosten van het sauswerk voor zijn rekening zou nemen. D verklaart voorts dat door de verbouwing veel meer schilderwerk moest worden uitgevoerd en dat B D had verteld dat hij A voor in totaal € 10.000,- werkzaamheden had laten verrichten. Dit bedrag komt – in grote lijnen – overeen met de door A gestelde totaalprijs van € 8.750 exclusief BTW. D heeft tenslotte verklaard A niet te kennen, met dien verstande dat hij hem éénmaal telefonisch heeft gesproken om te verifiëren of het hem in rekening gebrachte bedrag van € 4.760,- voor het sauswerk wel klopte.
2.13. De lezing van A vindt ook in zekere mate steun in de in het geding gebrachte pakbonnen en facturen, waarvan A onbetwist heeft gesteld dat de daarop vermelde artikelen bestemd zijn voor andersoortige schilderwerkzaamheden dan het sauzen. In elk geval moet eruit worden afgeleid dat A in de periode 8 mei 2006 tot en met 9 12 juli 2006 dergelijke materialen heeft gekocht, en dat hij op de desbetreffende bonnen “Kerkstraat” heeft laten vermelden, hetgeen een aanwijzing is dat die aankopen betrekking hadden op het appartement van B c.s.
B c.s. wijst er op zichzelf terecht op dat de laatste bon dateert van 9 augustus 2006, en dus van na de eindafrekening van A. Op die bon is echter geen vermelding “Kerkstraat” aangebracht, zodat dit geen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eerdere bonnen die die aantekening wel hebben. Ten slotte komt ook de hoeveelheid aangeschafte materialen niet zonder meer onwaarschijnlijk voor, gelet op de door partijen onderschreven verklaring van D dat het om veel schilderwerk ging.
2.14. Hetgeen B c.s. ten verwere aanvoert legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. B c.s. heeft zijn verweer dat hij het overige schilderwerk uiteindelijk (nadat hij daarover wel met A had gesproken) door een ander aannemingsbedrijf heeft doen uitvoeren geheel zonder onderbouwing gelaten.
De rechtbank volgt B c.s. ook niet in zijn betoog dat alles erop wijst dat de factuur met nummer 00013 een spookfactuur is. Zoals al in het tussenvonnis (r.o. 14) is overwogen roepen de fouten en onduidelijkheden in de facturen vragen op, maar is dat op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat deze facturen ten onrechte zijn verstuurd. Bovendien blijkt in het bijzonder uit de verklaring van D voldoende dat A daadwerkelijk meer schilderwerkzaamheden heeft verricht dan alleen het sauswerk voor een bedrag van € 4.000,- exclusief BTW.
B c.s. voert ook nog aan dat verschillend is verklaard over de vraag waarom de factuur met nummer 00010 rechtstreeks aan F is betaald. Ook dit argument helpt B c.s. niet. Partijen zijn het er immers over eens dát aan F is betaald, en de redenen waarom doen in dit geschil niet terzake. Bovendien sluiten de gegeven verklaringen (vakantie danwel een trouwerij) elkaar geenszins uit, zodat ook hieruit geen aanwijzing kan worden geput dat het om spookfacturen gaat.
2.15. B c.s. heeft wat betreft de hoogte van het gevorderde bedrag geen consequenties verbonden aan de door partijen geconstateerde rekenfouten en foutieve BTW-tarieven in de facturen. De rechtbank ziet daarvoor ook geen aanleiding aangezien deze fouten per saldo ten nadele van A uitwerken.
Het gevorderde bedrag van is dan ook in elk geval toewijsbaar tot een bedrag van € 4.760,-, evenals de op zichzelf niet bestreden wettelijke rente daarover.
De kast
2.16. Tussen partijen staat vast dat A op verzoek van B c.s. een offerte heeft laten maken voor het maken van een kast. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de offerte ook is geaccepteerd door B c.s.
2.17. De rechtbank acht A ook in haar tweede bewijsopdracht geslaagd.
De lezing van A omtrent de acceptatie van de offerte wordt voldoende ondersteund door de verklaring van E. E heeft immers verklaard dat hij was benaderd door A om een offerte te maken voor het bouwen van een kast op basis van tekeningen die door A waren verstrekt. De offerte leidde tot een opdracht en die is zo bevestigd door A. E wist dat de kast bestemd was voor B c.s. doordat zijn naam en adres op de tekening stonden.
2.18. B c.s. heeft daartegenover volstaan met de enkele niet verder onderbouwde stelling dat hij de offerte niet heeft geaccepteerd omdat de levering te lang zou duren. Die lezing is echter niet te rijmen met de verklaring van E dat B nog na 24 juni 2006 bij hem telefonisch heeft geïnformeerd wanneer de kast klaar zou zijn, en dat E hem toen heeft gemeld dat de kast gereed was.
2.19. Het voorgaande leidt er toe dat ook het gevorderde bedrag van € 1.939,70 voor toewijzing in aanmerking komt, evenals de op zichzelf niet bestreden wettelijk rente daarover.
Bewaarkosten
2.20. In het tussenvonnis is overwogen dat A diende toe te lichten op grond waarvan zij aanspraak meent te kunnen maken op de bijkomende kosten voor opslag. A heeft haar vordering op dit punt echter niet verder onderbouwd, maar volstaan met een herhaling van de stelling dat deze opslagkosten voor rekening van B c.s. dienen te komen. Daar komt bij dat E heeft verklaard dat deze kosten niet door A aan hem zijn betaald. Dit deel van de vordering zal dan ook bij gebrek aan voldoende onderbouwing worden afgewezen.
Slotsom en kosten in conventie
2.21. De vordering in conventie is toewijsbaar tot een bedrag van € 4.760,- + € 1.939,70 = € 6.699,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen.
2.22. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. A heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
2.23. A vordert voorts B c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 326,29 voor verschotten en € 384,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 384,00).
2.24. B c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van A worden begroot op:
- dagvaarding € 71,32
- vastrecht 199,00
- getuigenkosten 203,00
- salaris advocaat 1.344,00 (3,5 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.817,32
In reconventie
2.25. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat het door A ten laste van B c.s. gelegde beslag niet onrechtmatig is. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
Kosten in reconventie
2.26. B c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van A worden begroot op:
- salaris advocaat 384,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief € 384,00)
Totaal € 384,00
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt B c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan A te betalen een bedrag van € 6.699,70 (zesduizendzeshonderdnegenennegentig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag telkens vanaf de respectieve vervaldata van de facturen tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt B c.s. in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 710,29,
3.3. veroordeelt B c.s. in de proceskosten, aan de zijde van A Vastgoed B.V. tot op heden begroot op € 1.817,32,
3.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6. wijst de vorderingen af,
3.7. veroordeelt B c.s. in de proceskosten, aan de zijde van A Vastgoed B.V. tot op heden begroot op € 384,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2008.?