ECLI:NL:RBAMS:2008:BH2286

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
392888
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling door zorgverzekeraar aan tandarts zonder verrichte werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) en tandarts A. CZ had op basis van declaraties van A een bedrag van ruim EUR 80.000,-- aan hem betaald voor zorg die niet was verleend. Na onderzoek door CZ bleek dat de werkzaamheden die ten grondslag lagen aan de declaraties niet waren verricht, wat door A niet werd weersproken. CZ vorderde een verklaring voor recht dat het bedrag onverschuldigd was betaald en veroordeling van A tot terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank oordeelde dat A, door het indienen van de declaraties voor niet verrichte handelingen, wist dat hij onterecht betaald was. De rechtbank wees de vordering van CZ toe en verklaarde dat A EUR 80.503,40 onverschuldigd had ontvangen. Tevens werd A veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente vanaf 25 januari 2008 en tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank overwoog dat A in verzuim was, omdat hij niet had weersproken dat het bedrag vóór de genoemde datum aan hem was voldaan. De proceskosten aan de zijde van CZ werden begroot op EUR 2.650,44, en A werd ook veroordeeld in de beslagkosten die CZ had gemaakt.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van zorgverleners om alleen declaraties in te dienen voor daadwerkelijk geleverde zorg en de gevolgen van het indienen van onterechte declaraties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 392888 / HA ZA 08-778
Vonnis van 5 november 2008
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. A. Overmars,
tegen
A,
wonende te,
gedaagde,
advocaat mr. S.H. van Erk.
Partijen zullen hierna CZ en A genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 juli 2008,
- het proces-verbaal van comparitie van 24 september 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn voor de periode van 1 januari 2006 tot 31 december 2006 en voor de periode 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 een “overeenkomst zorgverzekeraar – vrijgevestigd tandarts” aangegaan (hierna gezamenlijk ‘de Overeenkomsten’).
2.2 Op grond van de Overeenkomsten heeft A zich verbonden om gedurende de looptijd van de Overeenkomsten als tandarts zorg te verlenen aan de verzekerden van CZ die daarop als zodanig aanspraak kunnen maken. CZ heeft zich krachtens de Overeenkomsten verbonden om A te honoreren ter zake van aan de verzekerde verleende zorg op basis van de door partijen overeengekomen tarieven.
2.3 CZ heeft onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van declaraties die A op grond van de Overeenkomsten over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 heeft ingediend. Bij brief van 12 december 2007 heeft CZ A op de hoogte gesteld van haar bevindingen tot op dat moment.
3. Het geschil
3.1. CZ vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat CZ over de tussen partijen geldende contractsjaren 2006 tot en met 2007 aan A een bedrag van EUR 80.503,40 zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd heeft betaald, alsmede veroordeling van A om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan CZ te betalen een bedrag van EUR 80.503,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2008 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van A in de kosten van het geding.
3.2. CZ legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Uit het onder 2.3 genoemde onderzoek is naar voren gekomen dat CZ op grond van declaraties van A over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 een bedrag van EUR 80.503,40 aan A uitgekeerd, terwijl aan die declaraties geen verrichtingen ten grondslag hebben gelegen. Het bedrag van EUR 80.503,40 is derhalve zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd voldaan. A, gevraagd om een reactie op de onder 2.3 genoemde brief, heeft telefonisch verklaard dat hij middels deze wijze van declareren aan zijn omzet diende te komen.
3.3. A refereert zich met betrekking tot de vraag of CZ onverschuldigd aan hem heeft betaald aan het oordeel van de rechtbank hieromtrent.
4. De beoordeling
4.1. Nu A de juistheid van deze stellingen niet heeft weersproken is tussen partijen komen vast te staan dat CZ op grond van declaraties van A een bedrag van EUR 80.503,40 aan A heeft uitgekeerd, terwijl A de werkzaamheden die hieraan ten grondslag zouden moeten liggen niet heeft verricht. Op grond van de Overeenkomsten is CZ gehouden A te betalen voor (bepaalde) handelingen die door laatstgenoemde zijn verricht. Nu is komen vast te staan dat de handelingen niet zijn verricht en daarnaast ook geen andere rechtsgrond voor de betaling is gesteld of gebleken, heeft CZ het bedrag van EUR 80.503,40 onverschuldigd aan A voldaan. De gevorderde verklaring voor recht alsmede de gevorderde veroordeling van A tot betaling van EUR 80.503,40 zal dan ook worden toegewezen.
4.2. Met betrekking tot de gevorderde rente wordt als volgt overwogen. Als contractspartij bij de Overeenkomsten wordt A geacht te hebben geweten dat hem alleen voor verrichte handelingen een vergoeding toekomt. Nu A dit niet heeft weersproken is tussen partijen komen vast te staan dat A een verklaring heeft afgelegd die er op neerkomt dat hij door het declareren van niet verrichte handelingen aan zijn omzet diende te komen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat A wist dat CZ zonder rechtsgrond aan hem betaalde. A kan derhalve worden geacht de betalingen te kwader trouw te hebben aangenomen, zodat hij op grond van artikel 6:205 BW zonder ingebrekestelling in verzuim is. Nu A niet heeft weersproken dat het bedrag van
EUR 80.503,40 vóór 25 januari 2008 aan hem is voldaan gaat de rechtbank er van uit dat dit het geval is. De wettelijke rente is dan ook toewijsbaar als gevorderd.
4.3. Het dossier bevat een verzoekschrift d.d. 19 februari 2008 tot het leggen van conservatoir beslag onder ABN AMRO Bank N.V. en op het recht van A op het registergoed aan de Groenlandstraat 52 te Amsterdam, een verzoekschrift d.d. 11 juni 2008 tot het leggen van conservatoir beslag onder ROBECO, alsmede op genoemde verzoekschriften betrekking hebbende exploiten. De rechtbank begrijpt dat CZ de beslagkosten van A wil terugvorderen. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 99,00 wegens vast recht voor het verzoekschrift van 19 februari 2008, EUR 722,91 vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting voor overige verschotten, en EUR 1788,00 voor salaris advocaat (2 rekesten x EUR 894,00).
4.4. A zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op het feit dat ter zake van het onder 4.3. genoemde verzoekschrift van 19 februari 2008 reeds een bedrag van EUR 99,-- aan vast recht is voldaan bedraagt het vast recht in de onderhavige procedure nog (EUR 1770,00 - EUR 99,00) = EUR 1671,00. Nu de raadsman van CZ ter comparitie van partijen niet is verschenen kent de rechtbank ter zake van de comparitie geen salaris advocaat toe. De kosten voor het uitgebrachte herstelexploit komen evenmin voor vergoeding in aanmerking, nu de oorzaak van het uitbrengen hiervan bij CZ ligt. De kosten aan de zijde van CZ worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- overige explootkosten 0,00
- vast recht EUR 1671,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat EUR 894,00 (1,0 punt × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.650,44
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart voor recht dat CZ over de tussen partijen geldende contractsjaren 2006 tot en met 2007 aan A een bedrag van EUR 80.503,40 zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd heeft betaald,
5.2. veroordeelt A om aan CZ te betalen een bedrag van EUR 80.503,40 (tachtigduizend vijfhonderddrie euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2008 tot de dag der voldoening,
5.3. veroordeelt A in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 2.609,91, vermeerderd met de over EUR 722,91 verschuldigde omzetbelasting,
5.4. veroordeelt A in de proceskosten, aan de zijde van CZ tot op heden begroot op EUR 2.650,44,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.6. verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.2., 5.3., en 5.4. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Overbosch en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2008.?