ECLI:NL:RBAMS:2008:BH2371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
401618
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een boetebeding in consumentenovereenkomsten met betrekking tot creditcards

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 10 september 2008, staat de toetsing van een boetebeding centraal dat is opgenomen in de algemene voorwaarden van een creditcardovereenkomst. Eiseres, International Card Services B.V., heeft gedaagde, A, in verstek aangeklaagd wegens het niet tijdig inleveren van de creditcard. De rechtbank heeft ambtshalve het boetebeding beoordeeld op zijn redelijkheid, in het licht van de Richtlijn oneerlijke bedingen en artikel 6:233 BW. Het boetebeding, dat een boete van € 23 per dag voor het niet retourneren van de creditcard voorschrijft, werd als onredelijk bezwarend geacht, vooral gezien de hoogte van de op te leggen boete in verhouding tot de hoofdvordering van € 5.586,02. De rechtbank heeft besloten het beding niet te vernietigen, maar de inhoud ervan te beperken tot de expiratiedatum van de creditcard, met een maximum van € 5.000 aan boetes. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van de hoofdsom en de boetes, en tot afgifte van de creditcard aan eiseres. De proceskosten zijn aan gedaagde opgelegd, die niet verschenen was in de procedure.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 401618 / HA ZA 08-1831
Vonnis van 10 september 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. E.L. Polak,
tegen
A,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
gedaagde,
niet verschenen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- het tegen gedaagde verleende verstek,
- het tussenvonnis van 30 juli 2008,
- de akte uitlating tevens vermindering van eis, met bewijsstukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1. Op de overeenkomst tussen partijen is de Wet op het consumentenkrediet (WCK) van toepassing. In afdeling 3 van hoofdstuk IV WCK is dwingend voorgeschreven dat geen andere of hogere kosten in rekening mogen worden gebracht dan die zijn toegestaan op grond van de bepalingen van die afdeling.
2.2. De rechtbank heeft kennis genomen van de door eiseres genomen akte.
2.3. Eiseres heeft bij akte de algemene voorwaarden overgelegd, die volgens eiseres zijn vermeld op de achterzijde van het formulier (de zogeheten “card carrier”) waarmee de creditcard destijds aan gedaagde is toegezonden. In artikel 12.3 sub c van deze algemene voorwaarden is een boetebeding opgenomen, dat luidt als volgt:
“12.3 De gevolgen van beëindiging van de overeenkomst zijn: (…)
c. de Card-houder is verplicht op eerste verzoek daartoe de Card in vier gedeelten geknipt te zenden aan Bank of International Card Services. Bij gebreke hiervan is de Card-houder een boete verschuldigd van € 23,- voor iedere dag dat de Card-houder de Card niet heeft teruggezonden.”
2.4. Ter zake van het door de rechtbank in haar tussenvonnis van 30 juli 2008 genoemde arrest van het HvJ EG van 26 oktober 2006 inzake Claro tegen Móvil (NJ 2007, 201) stelt eiseres dat artikel 12.3 sub c algemene voorwaarden geen oneerlijk boetebeding is. Gedaagde heeft door ondertekening van de creditcard en de ingebruikname daarvan zich akkoord verklaard met de toepasselijke voorwaarden. Het boetebeding als zodanig staat bovendien niet op de zogenaamde “zwarte lijst” of “grijze lijst”, terwijl tevens acht moet worden geslagen op de rechterlijke matigingsbevoegdheid van artikel 6:94 lid 1 BW, waar staat dat de rechter op verlangen van de schuldenaar een bedongen boete kan matigen. Eiseres benadrukt dat gedaagde geen verzoek tot matiging van de boete heeft gedaan en dat hij evenmin feiten en omstandigheden heeft gesteld die grond kunnen geven voor het oordeel dat het beding onredelijk bezwarend is.
2.5. Eiseres stelt ter onderbouwing van haar standpunt dat geen sprake is van een onredelijk bezwarend boetebeding, het volgende. De noodzaak tot het opnemen van een boetebeding in de algemene voorwaarden is gelegen in de omstandigheid dat, ondanks de blokkering van een creditcard, het niet uitgesloten is dat een kaarthouder bij de besteding van kleine bedragen onder de zogenaamde floor-limit toch nog gebruik van een (ongeldige) creditcard kan maken. Bij relatief kleine bedragen kunnen winkeliers immers de creditcard accepteren zonder dat daarvoor een (elektronische) autorisatie van eiseres nodig is. Eiseres wil daarmee voorkomen dat bij kleine bedragen kosten voor haar ontstaan door elektronische autorisatie. Door bij algemene voorwaarden een strenge sanctie te stellen op het onrechtmatig behouden van de creditcard tracht eiseres kaarthouders ertoe aan te sporen de onrechtmatig in hun bezit zijnde creditcard te retourneren, alsmede tracht zij het risico op onrechtmatig gebruik en de daarmee gepaard gaande schade te beperken c.q. te voorkomen. Eiseres heeft daarbij verwezen naar artikel 6:91 BW, waaronder ook een boete als aansporing tot nakoming valt.
2.6. Eiseres is dan ook van mening dat ambtshalve toetsing door de rechtbank van het onderhavige door haar in de algemene voorwaarden opgenomen boetebeding er niet toe kan leiden dat dit beding ongeldig wordt verklaard.
2.7. Eiseres stelt voorts dat zij gedaagde verschillende keren heeft gesommeerd de creditcard terug te zenden. De expiratiedatum van de onderhavige creditcard is 30 oktober 2009. Eiseres heeft bij akte haar eis verminderd en maakt thans aanspraak op een boete van EUR 23,00 voor iedere dag waarop de creditcard niet is ingeleverd tot aan de expiratiedatum van de creditcard, te weten 30 oktober 2009.
2.8. Nu sprake is van een door eiseres met gedaagde als consument gesloten overeenkomst van bruikleen, in het kader waarvan zij een creditcard aan gedaagde heeft verstrekt, dient de rechtbank, zoals zij in haar tussenvonnis van 2 juli 2008 onder 2.1 reeds heeft overwogen, ambtshalve het (al dan niet oneerlijke) karakter van het door eiseres aan gedaagde tegengeworpen boetebeding te beoordelen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 terzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (verder: de Richtlijn oneerlijke bedingen) is geïmplementeerd in het Burgerlijk Wetboek, onder meer in de artikelen 6: 233, 6: 236 en 6: 237. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het boetebeding als zodanig niet voorkomt op de zwarte of grijze lijst. Toetsing van het onderhavige boetebeding dient dan ook plaats te vinden via de open norm van artikel 6:233 sub a BW. Dat wil zeggen dat beoordeeld moet worden of het boetebeding, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
2.9. Dat gedaagde zich akkoord heeft verklaard met de algemene voorwaarden (in het algemeen) en dat hij thans geen verweer voert tegen het hem tegengeworpen boetebeding, waarbij hij evenmin een beroep heeft gedaan op matiging van het totale boetebedrag, staat een toetsing van het karakter van dat beding niet in de weg. De bescherming die de Richtlijn oneerlijke bedingen de consument verleent strekt zich immers ook uit tot de gevallen waarin de consument die een overeenkomst heeft gesloten die een oneerlijk beding bevat, zich niet op de oneerlijkheid van dat beding beroept, hetzij omdat hij onwetend is van zijn rechten, hetzij omdat hij ervan af ziet zijn rechten geldend te maken wegens de kosten van een vordering in rechte (zie tevens arrest HvJ EG van 21 november 2002, Cofidis, C-473/00). De doelstelling in artikel 6 van de Richtlijn oneerlijke bedingen is verder duidelijk:
“De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationaal recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.”
2.10. Bij de toetsing van het bovenstaande boetebeding via de open norm van artikel 6:233 sub a BW, dient de uitvoeringswetgeving richtlijnconform te worden uitgelegd. Daarbij is van belang artikel 3 en de bijlage van de Richtlijn oneerlijke bedingen; de zogenaamde “blauwe lijst”. Ingevolge genoemd artikel onder 1 en 3 en het bepaalde in de bijlage onder e zijn oneerlijke bedingen:
“(…) bedingen die tot doel of tot gevolg hebben: (…)
e. de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen; (…)”
2.11. De rechtbank overweegt in dat kader allereerst dat de door eiseres gestelde ‘aansporings¬doelstelling’ en een boetebedrag van € 23,00 per dag, welk bedrag niet onredelijk is, kenmerken van het onderhavige boetebeding zijn welke op zich niet in strijd zijn met het voornoemde wettelijk kader en de door de Richtlijn oneerlijke bedingen aan de consument geboden bescherming.
Daar staat echter tegenover dat het boetebeding limietloos is en dat eiseres uit hoofde van dit boetebeding vanaf 10 januari 2008 tot – na vermindering van eis – 30 oktober 2009 een bedrag vordert dat tot op heden EUR 5.635,00 bedraagt. Indien de creditcard ook na dit vonnis niet wordt ingeleverd, kan de boete oplopen tot een bedrag van EUR 15.180,00 per expiratiedatum van de creditcard, 30 oktober 2009. De hoofdvordering bedraagt slechts EUR 5.586,02. De boete is dus geheel onevenredig met de hoofdvordering. Daarbij moet ook meegewogen worden het feit dat gedaagde kennelijk vanaf 5 maart 2008 de kaart niet meer heeft gebruikt en evenmin misbruikt. Voorts is van belang dat over het boetebeding niet onderhandeld kon worden en dat het slechts is vermeld in de “kleine lettertjes” op de achterzijde van het formulier waarmee de creditcard aan gedaagde is toegezonden.
2.12. Aldus is dit boetebeding in de wijze waarop eiseres het toegepast wenst te zien onredelijk bezwarend voor gedaagde in de zin van artikel 6:233 aanhef en sub a BW.
2.13. Gelet op onder meer de wederzijdse belangen van partijen en één van de uitgangspunten van de wetgever, inhoudende dat een vernietiging niet verder dient te gaan dan noodzakelijk is, zal de rechtbank het beding niet vernietigen doch de inhoud daarvan beperken tot de expiratiedatum van de creditcard, met een maximum van EUR 5.000,00 aan reeds verbeurde en nog te verbeuren boetes.
2.14. Gelet op het voorgaande zal worden toegewezen een bedrag van EUR 5.586,02 aan hoofdsom, vermeerderd met de contractuele rente over het nog niet betaalde deel van de hoofdsom vanaf 18 maart 2008, alsmede een bedrag aan verbeurde boetes van EUR 5.000,00, nu dat maximum reeds is bereikt. In totaal zal dus een bedrag van EUR 10.586,02 worden toegewezen. Gedaagde zal tevens worden veroordeeld tot afgifte van voornoemde creditcard aan eiseres.
2.15. De gevorderde veroordeling in nakosten moet op grond van art. 237 lid 4 Rv worden afgewezen.
2.16. Het gevorderde komt de rechtbank voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen.
2.17. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op:
- dagvaarding EUR 88,71
- vast recht 303,00
- overige kosten 380,42
- salaris advocaat 576,00 (1,5 punt × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.348,13
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van EUR 10.586,02 (tienduizendvijfhonderdzesentachtig euro en twee eurocent), vermeerderd met de overeengekomen rente, met als maximum de krachtens art. 35 WCK ten hoogste toegelaten kredietvergoeding, over het nog niet betaalde deel van het bedrag van EUR 5.586,02 vanaf 18 maart 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt gedaagde om de creditcard tegen deugdelijk bewijs van afgifte binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan eiseres af te geven,
3.3. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op EUR 1.348,13,
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.N. Dalebout en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2008.?