ECLI:NL:RBAMS:2008:BH6645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-1325 WET
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van registratie van een Iraanse verpleegkundige in het BIG-register op basis van niet-gelijkwaardig opleidingsniveau

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 december 2008 uitspraak gedaan over de weigering van de registratie van een Iraanse verpleegkundige in het BIG-register. De eiseres had op 25 april 2007 een aanvraag ingediend voor een verklaring van vakbekwaamheid, maar deze werd afgewezen door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister, op basis van het advies van de Commissie buitenslands gediplomeerden volksgezondheid (CBGV) en een diplomawaardering van de Nuffic, tot de conclusie is gekomen dat het opleidingsniveau van de eiseres niet gelijkwaardig is aan dat van een Nederlandse verpleegkundige. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 november 2008, maar eiseres en haar gemachtigde waren niet aanwezig.

De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Wet BIG, in overweging genomen. Volgens deze wet kan een aanvraag voor inschrijving in het BIG-register worden afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de opleidingseisen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich terecht heeft gebaseerd op het advies van de CBGV, die had vastgesteld dat de opleiding van eiseres onvoldoende praktijkuren bevatte en dat haar beroepservaring niet op het niveau van verpleegkundige was. De rechtbank heeft ook het argument van eiseres verworpen dat zij een supervisietraject had moeten krijgen om haar vakbekwaamheid te toetsen, omdat haar opleidingsniveau niet nagenoeg gelijkwaardig was aan dat van een Nederlandse verpleegkundige.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak biedt inzicht in de strikte eisen die worden gesteld aan buitenlandse verpleegkundigen die in Nederland willen worden geregistreerd en de rol van de CBGV in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/1325 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde [gemachtigde eiseres],
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigden mr. H.J. Sjerps - de Boer en mr. H.J. Stoop.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2007 heeft verweerder een aanvraag van eiseres om afgifte van een verklaring van vakbekwaamheid inhoudende dat tegen de inschrijving van haar als verpleegkundige in het register van beroepsbeoefenaren volksgezondheid geen bezwaar bestaat, afgewezen.
Bij besluit van 5 maart 2008 heeft verweerder, onder overneming van het advies van VWS-commissie bezwaarschriften Awb, het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit). Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2008, waar eiseres, noch haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG), voor zover thans van belang, worden registers ingesteld waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage als verpleegkundige worden ingeschreven.
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder a, van de Wet BIG wordt de inschrijving geweigerd indien de aanvrager niet voldoet aan de in hoofdstuk III bedoelde opleidingseisen.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Wet BIG wordt in afwijking van het in artikel 6, onder a, bepaalde aan een persoon die niet voldoet aan de ter zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in een register gestelde eisen, inschrijving in het register deswege niet geweigerd indien:
a. hij in het buitenland een door de minister aangewezen getuigschrift heeft verkregen dat geldt als bewijs van een verworven vakbekwaamheid die geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan vorenbedoelde eisen mag worden afgeleid;
b. de minister, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepervaring en gevolgde opleiding, hem op aanvrage een verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat tegen zijn inschrijving in het register voor wat zijn vakbekwaamheid betreft geen bedenkingen bestaan;
c. indien aan hem ten aanzien van het betrokken beroep een EU-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-hoger-onderwijsdiploma’s dan wel in de Algemene wet erkenning EU-beroepsopleidingen is afgegeven.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, kan de minister bij afgifte van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder b, daarin bepalen dat de betrokkene, in het register ingeschreven staande, zijn beroep slechts zal mogen uitoefenen met inachtneming van in de verklaring omschreven beperkingen.
Ingevolge het vierde lid kan een verklaring, behoudens in bijzondere gevallen, zonder toepassing van het derde lid slechts worden afgegeven, indien het door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift naar het oordeel van de minister kan gelden als bewijs van verworven vakbekwaamheid die de in het eerste lid, onder a, bedoelde gelijkwaardigheid bezit.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, stelt de minister voor elk daarvoor in aanmerking komend beroep een commissie van deskundigen in, die tot taak heeft hem op zijn verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen inzake de toepassing van dit artikel. Bij algemene maatregel van bestuur worden de samenstelling, taak en werkwijze van de commissie geregeld. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het afleggen van een kennis- en vaardighedentoets.
2.1.1 In de circulaire “Verklaring vakbekwaamheid buitenslands gediplomeerden volksgezondheid” van 21 april 2006 (Stcrt. 2006, nr. 86, p. 31; hierna: de circulaire) die ten tijde van het bestreden besluit van toepassing was en die in grote lijnen overeenkomt met de voordien geldende circulaire “Verklaring vakbekwaamheid” van 16 januari 2003 (Stcrt. 2003, nr. 13, p. 18), heeft verweerder het beleid neergelegd met betrekking tot de behandeling van aanvragen om een vakbekwaamheidsverklaring. Volgens de circulaire onderzoekt verweerder of de vakbekwaamheid van de buitenslands gediplomeerde die een verklaring omtrent vakbekwaamheid heeft aangevraagd, gelijkwaardig is aan de vakbekwaamheid van een volgens de wettelijke, Nederlandse opleidingseisen opgeleide beroepbeoefenaar. Relevante en recente beroepservaring kan onder bepaalde voorwaarden leiden tot gehele of gedeeltelijke compensatie van de eventueel geconstateerde tekorten in de opleiding. Indien verweerder meent dat de vakbekwaamheid gelijkwaardig is, geeft hij een dienovereenkomstige verklaring omtrent de vakbekwaamheid af; daarmee kan de betrokkene in aanmerking komen voor ongeclausuleerde inschrijving in het BIG-register. Indien verweerder meent dat de vakbekwaamheid niet gelijkwaardig is, wordt een verzoek om een verklaring van vakbekwaamheid afgewezen en komt de buitenslands gediplomeerde niet in aanmerking voor inschrijving in het BIG-register. Blijkens de circulaire bestaat oor beoefenaren van een “artikel-3 beroep” de mogelijkheid dat verweerder een verklaring omtrent de vakbekwaamheid afgeeft waarin beperkingen zijn opgenomen, namelijk in het geval dat de vakbekwaamheid nagenoeg gelijkwaardig is.
Uit de circulaire volgt voorts dat verweerder zich ten aanzien van het al dan niet afgeven van deze verklaring kan laten adviseren door de Commissie buitenslands gediplomeerden volksgezondheid (hierna: de CBGV). Ten behoeve van de advisering door de CBGV kan de minister of de CBGV een waardering van het onderwijskundig niveau van het buitenlands getuigschrift aanvragen. De instelling die een dergelijke diplomawaardering afgeeft is onder meer de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het Hoger Onderwijs (hierna: de Nuffic). Het CGBV kan in het kader van haar adviserende taak referenties over de buitenslands gediplomeerde inwinnen, de buitenslands gediplomeerde uitnodigen voor een gesprek en de buitenslands gediplomeerde uitnodigen de kennis- en vaardighedentoets af te leggen indien de bij de aanvraag overgelegde bescheiden voor de beoordeling inzake niet gelijkwaardigheid dan wel nagenoeg gelijkwaardigheid onvoldoende aanknopingspunten bieden.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om afgifte van een verklaring van vakbekwaamheid als verpleegkundige bij besluit van 25 april 2007 afgewezen. De overwegingen die aan deze beslissing ten grondslag liggen zijn vervat in een brief van 28 maart 2007, waarin het voornemen tot afwijzing van de aanvraag van eiseres kenbaar is gemaakt. Uit deze brief blijkt dat de beslissing van verweerder berust op het advies van de CBGV, met daarbij een diplomawaardering van de Nuffic, en op de door eiseres overgelegde documenten. Volgens verweerder heeft eiseres door haar opleiding en beroepservaring een vakbekwaamheidsniveau bereikt dat niet gelijkwaardig en ook niet nagenoeg gelijkwaardig is aan het niveau van een Nederlandse opleiding tot verpleegkundige.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 25 april 2007 gehandhaafd.
2.3 Eiseres betoogt in de eerste plaats dat het tekort aan praktijkuren in de Iraanse opleiding niet juist is. De door eiseres opgedane praktijkervaring kan het eventuele tekort aan praktijkuren compenseren. Voorts betoogt eiseres dat verpleeghandelingen niet aan tijd en vergaande veranderingen onderhevig zijn.
2.3.1 De CBGV heeft in het advies van 7 februari 2007, onder verwijzing naar de “Toetsingscriteria verpleegkundige 2 november 2000” opgemerkt dat, op basis van de door de opleidingsinstelling verstrekte gegevens en door eiseres ingevulde lessentabel, de opleiding van eiseres onvoldoende praktijkuren bevat ten opzichte van de Nederlandse situatie. Zo is cluster 1, klinische zorg, in de praktijk onvoldoende aan de orde geweest. Cluster 3, psychiatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg is zowel in theorie als in de praktijk onvoldoende aan de orde geweest. Daarnaast is de beroepservaring niet recent en niet op het niveau van verpleegkundige maar van verzorgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van de CBGV op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Nu eiseres geen tegenadvies van een ter zake deskundig te achten persoon heeft overgelegd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet op het advies van de CBGV heeft mogen afgaan en dit vervolgens niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
2.3.2 Uit de circulaire volgt dat relevante en recente beroepservaring (niet ouder dan vijf jaar) onder bepaalde voorwaarden kan leiden tot gehele of gedeeltelijke compensatie van de eventueel geconstateerde tekorten in de opleiding.
Verweerder stelt dat een opleiding opleidt voor de beroepsuitoefening zoals die in dat land plaatsvindt. Beroepservaring kan hooguit een aanvulling zijn op een onderdeel dat onvoldoende aan bod is gekomen tijdens de opleiding. Bij een onderdeel dat in de opleiding zowel in theorie als in praktijk onvoldoende aan de orde is geweest, kan beroepservaring geen aanvulling zijn. Ten aanzien van de beroepservaring heeft verweerder voorts gesteld dat de ervaring van eiseres tot 2001 niet recent is en dat de beroepservaring in Duitsland niet op het niveau van verpleegkundige is geweest. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het tekort in de opleiding niet gecompenseerd kan worden door haar beroepservaring.
2.4 Eiseres betoogt verder dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu verweerder in eerdere gevallen de Iraanse opleiding tot verpleegkundige wel als gelijkwaardig met de Nederlandse opleiding heeft aangemerkt.
2.4.1 Zoals door verweerder in het verweerschrift nader is toegelicht, is niet slechts sprake van een wijziging van het wettelijk kader, maar heeft de CBGV na klachten over verpleegkundigen uit Iran die op grond van een buitenlandse opleiding een BIG-registratie hebben verkregen ook de criteria voor het beoordelen van genoten opleidingen in het kader van verzoeken om een BIG-registratie aangescherpt. Nu de door eiseres aangehaalde gevallen zijn beoordeeld onder eerdere wetgeving met minder strikte beoordelingscriteria, is reeds daarom geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
2.5 Eiseres betoogt voorts dat verweerder heeft nagelaten haar een supervisietraject aan te bieden, immers middels dit traject kan eiseres haar vakbekwaamheid laten toetsen door geregistreerde verpleegkundigen.
2.5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 41, eerste en derde lid, van de Wet BIG kan verweerder aan een buitenslands gediplomeerde een verklaring omtrent de vakbekwaamheid voor geclausuleerde inschrijving afgeven. De beperkingen die verweerder in het kader van de geclausuleerde inschrijving kan stellen hebben, onder andere, betrekking op de tijdsduur van de inschrijving en de plaats waar en onder wiens supervisie betrokkene handelingen zal mogen verrichten. De geclausuleerde inschrijving dient derhalve als voorbereiding op een ongeclausuleerde inschrijving in het register. In artikel 41, vierde lid, van de Wet BIG is bepaald dat een geclausuleerde inschrijving slechts mogelijk is indien de eisen voor het verkrijgen van de bevoegdheid om de verpleegkunde uit te oefenen in het land waarin het examen is afgelegd, gelijkwaardig dan wel nagenoeg gelijkwaardig zijn aan de eisen die voor de inschrijving in het BIG-register in Nederland worden gesteld. Nu het opleidingsniveau van eiseres niet nagenoeg gelijkwaardig is aan dat van een Nederlandse verpleegkundige heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij niet gehouden is om eiseres een supervisietraject aan te bieden.
2.6 Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaar het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 december 2008 door mr. R.B. Kleiss, rechter
in tegenwoordigheid van mr. V.M. Behrens, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B