ECLI:NL:RBAMS:2008:BH7288

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
8.307
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2008 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter, ingediend door een verzoeker die zich benadeeld voelde door de rechterlijke beslissing. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter zich schuldig had gemaakt aan rechtsweigering door niet in te gaan op het voorstel van de verzoeker om zelf in de zaak te voorzien. De verzoeker meende dat de rechter vooral de praktische kant van de zaak had belicht, zonder rekening te houden met de nadelige gevolgen voor hem en zijn moeder.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door de verzoeker aangevoerde omstandigheden geen grond bieden voor de vrees dat de rechter aan onpartijdigheid zou ontbreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden van de verzoeker vooral zijn visie op de door de rechter genomen beslissing betroffen en dat hieruit niet kon worden afgeleid dat de vrees voor partijdigheid gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat een verzoek tot wraking niet bedoeld is om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen, en dat het gesloten systeem van rechtsmiddelen hieraan in de weg staat. Aangezien er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, heeft de rechtbank het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de kamer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 22 mei 2008 ingekomen en onder rekestnummer 08.307 ingeschreven verzoek tot wraking van:
[ ],
wonende te Amsterdam,
in hoedanigheid van gemachtigde van [ ], wonende te Amsterdam,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [X], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het verzoekschrift van 22 mei 2008,
? de schriftelijke reactie d.d. 26 mei 2008 van de rechter daarop.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 mei 2008 alwaar de rechtbank verzoeker en de rechter heeft gehoord. De uitspraak is bepaald op 4 juni 2008.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Bij de sector bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam is een zaak aanhangig met het nummer [ ]. De zaak betreft het beroep van de moeder van verzoeker, die verblijft in een AWBZ-verpleeghuis, tegen een besluit van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Amsterdam tot terugvordering van verleende bijzondere bijstand voor voedingssupplementen.
b) Op 22 mei 2008 heeft een mondelinge behandeling plaatsgehad. Tijdens die behandeling is gebleken dat het besluit zal worden vernietigd omdat bij het nemen daarvan door het college een fout is gemaakt. Daarop heeft verzoeker de rechter verzocht om zelf in de zaak te voorzien. De rechter heeft dit geweigerd.
c) Direct na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.
d) De rechter heeft het dossier terzijde gelegd in afwachting van de uitspraak op het onderhavige verzoek.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking, zoals ter zitting nog door verzoeker nader toegelicht en aangevuld,
is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.2 Verzoeker is van oordeel dat de rechter zich schuldig heeft gemaakt aan rechtsweigering, omdat hij niet bereid was in te gaan op het voorstel van verzoeker om zelf in de zaak te voorzien. Volgens verzoeker heeft de rechter het daarbij vooral over de praktische kant van de zaak gehad. Hij ziet daarbij echter over het hoofd dat de nadelige gevolgen van een dergelijke beslissing onevenredig zwaar komen te rusten op verzoeker en op zijn moeder.
3. Het verweer van de rechter
Nadat verzoeker aan de rechtbank had voorgesteld om zelf in de zaak te voorzien, heeft de rechter geantwoord dat hij het idee had dat er nog wat dingen uitgezocht zouden moeten worden, zodat het meer voor de hand zou liggen om na een vernietiging van het besluit, het college op te dragen om zelf een nieuw besluit te nemen op bezwaar. Daarbij speelt een rol dat de rechter zich zonder nader onderzoek niet in staat acht om te beslissen over de intrekking van het besluit. Verzoeker acht dit kennelijk te belastend. Een en ander getuigt volgens de rechter niet van vooringenomenheid of partijdigheid. Het is volgens de rechter ook niet juist dat dit zal leiden tot een onnodige belasting van verzoeker of van zijn moeder.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid en daarmee aan onafhankelijkheid ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid. De door verzoeker aangevoerde gronden betreffen zijn visie op door de rechter genomen beslissing. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de door verzoeker jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid gerechtvaardigd is.
4.3 Hierbij merkt de rechtbank op dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
? wijst het wrakingsverzoek af.
Aldus gegeven door mr. J.A.J. Peeters, voorzitter, en mrs. M. van Hees en M.J.M. Langeveld, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.