Omtrent de toestand in en rond de woning valt het volgende op te maken uit het dossier.
In het trappenhuis werden diverse bloedsporen waargenomen. In de woonkamer, de slaapkamer aangrenzend aan de woonkamer (zijnde de slaapkamer van [slachtoffer]), de slaapkamer aan de achterzijde van de woonkamer (de slaapkamer van in ieder geval [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]) en in de keuken, werden diverse sporen van bloed, waaronder ook schoensporen in bloed gezet, aangetroffen. In alle vertrekken van de woning - met uitzondering van 1 kleine slaapkamer (aan de zijde van de ingang meteen links) en de meterkast - zijn bloedsporen aangetroffen op vloer, muren en/of (gebruiks)voorwerpen. De grootste concentraties bloed werden aangetroffen in de woonkamer (op de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen), de gang en de slaapkamer van [slachtoffer] (op het matras en muur boven het matras, alsmede op de muur naast de gevelkachel onder het raam).
Er zijn representatieve monsters genomen en onderzoek heeft aangetoond dat de aangetroffen bloedsporen afkomstig waren van het slachtoffer dan wel, een aantal keer, van [medeverdachte 7]. (De rechtbank merkt in dit verband op dat waar is aangetoond een DNA-profiel gelijk aan die van het slachtoffer, dan wel van [medeverdachte 7], volgens de deskundige de kans dat een willekeurig andere man hetzelfde DNA-profiel heeft minder bedraagt dan 1 op 1 miljard, zodat deze verwaarloosbaar klein is te achten). Ook is in de slaapkamer van [slachtoffer] aangetroffen een in bloed gezette handpalmafdruk van [medeverdachte 7] op de muur, op een hoogte van ongeveer 1,35 meter, gemeten vanaf de vloer.
Het stoffelijk overschot is aangetroffen liggend onder een stuk plastic in de woonkamer. De aanwezige meubelstukken in de kamer stonden in wanordelijke toestand opgesteld. Naast het stoffelijk overschot werden o.a. een omgevallen beeldscherm en een computerkast op de grond aangetroffen. Op de vloer lagen een aantal kleine en grote scherven, sommige waren veelkleurig, waarop bloed van het slachtoffer is aangetroffen.
Op de woonkamervloer nabij het stoffelijk overschot is een (keuken)mes met blauw heft aangetroffen, met op het lemmet bloed van het slachtoffer. Geconstateerd is dat op het aanrecht een (keuken)mes lag waarvan de blauwe kleur van het heft overeenkwam met de kleur van het heft van dit bebloede mes. In de slaapkamer van [slachtoffer] is op de grond, naast een aantal zwarte kleine (ongebruikte) tie-wraps en enige stukjes grijs opgefrommelde tape, een (keuken)mes met zwart heft en een twee-puntig-lemmet aangetroffen. Op dit mes zat eveneens bloed van het slachtoffer. Geconstateerd is dat het heft van dit mes soortgelijk is als van enige messen aangetroffen in de lade van het keukenblok in de woning.
Door het bloedsporenpatroononderzoek is komen vast te staan dat in de woning op twee afzonderlijke plaatsen, in de slaapkamer van [slachtoffer] en in de woonkamer, een aanwijzing is verkregen op het uitoefenen van geweld in vloeibaar bloed, waarbij de bloedbron (aangenomen het slachtoffer) zich nagenoeg op de vloer heeft bevonden. Daarnaast is in genoemde vertrekken veelvuldig bebloed contact geweest tussen een bebloed persoon c.q. object en de omgeving en is op verschillende plaatsen (veel) bloed verloren. Bovendien is op enkele locaties een aanwijzing verkregen op het verblijf van enige tijd van een gewond persoon.
Er is voorts een aantal kledingstukken van, naar later bleek, [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] in de woning aangetroffen. Deze verdachten hebben verklaard dat zij zich hebben omgekleed, omdat hun kleren met bloed besmeurd waren. Het shirt van [medeverdachte 4] bevat bloedsporen geconcentreerd aan de uiteinden van de mouwen en het shirt van [medeverdachte 7] heeft bloedsporen op de borsthoogte en mouwen. Ook [medeverdachte 6] heeft zich omgekleed in de woning, omdat hij, naar eigen zeggen, bloed op zijn kleding had. Zijn kledingstukken zijn echter niet meer achterhaald, omdat deze naderhand uit de woning zijn gehaald en weggegooid.
De verdachten hebben eensluidend verklaard – gelijk de rechtbank als vaststaand aanneemt – omtrent de volgende gebeurtenissen.
[medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] waren als prostituee werkzaam en [slachtoffer] trad op als hun pooier. Ze woonden samen in de woning. Op 17 juli 2006 is [medeverdachte 1] na een conflict met [slachtoffer] uit de woning vertrokken. Zij heeft daarbij geld meegenomen en is in een hotel ingetrokken. Hierbij was [verdachte] aanwezig. Na haar vertrek heeft [slachtoffer] ernstige bedreigingen geuit jegens [medeverdachte 1] en haar familie in Polen. Telefonische gegevens bevestigen dat hij meermalen – tevergeefs - heeft geprobeerd [medeverdachte 1] te bereiken en ook dat hij met Polen heeft gebeld. [medeverdachte 1] heeft op 18 juli 2006 telefonisch contact gezocht met haar moeder in Polen en daarbij aangegeven dat ze gevlucht was en bang was voor haar moeder.
In de vroege ochtend van 19 juli 2006 is [slachtoffer] overleden tengevolge van geweldsuitoefening. [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] zijn vroeg in de ochtend naar de woning gegaan. Daar konden zij eenvoudig naar binnen, omdat de deur van het gezamelijke trapportaal, alsmede de toegangsdeur van de woning, door de verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] voor hen waren opengelaten/opengezet. Een telefonisch signaal was afgegeven door [medeverdachte 3], nadat zij meende dat [slachtoffer] sliep. In de woning is [slachtoffer] vervolgens door geweld om het leven gebracht, terwijl [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de badkamer verbleven. Zij hebben daarvan niets gezien, maar wel lawaai gehoord en dat [slachtoffer] om hulp riep. Nadat [slachtoffer] stil bleef liggen heeft [medeverdachte 4] de deur van de badkamer geopend en daar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aangesproken. Vervolgens hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hun spullen verzameld. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] waren inmiddels uit de woning vertrokken. Na enige tijd kwam [medeverdachte 1] in de woning die met [verdachte] naar de woning was gegaan, nadat zij telefonisch op de hoogte waren gesteld van het overlijden van [slachtoffer] Enige tijd daarna zijn [medeverdachte 4], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar buiten en naar beneden gegaan, waar verdachte [verdachte] stond. Met twee taxi’s zijn deze verdachten naar het Cityhotel gegaan en daar heeft men tot 24 juli 2006 in meer of mindere mate gezamenlijk verbleven.
De verdachten hebben, na een aanvankelijke ontkenning ook maar iets met de zaak te maken te hebben, wisselend en onderling tegenstrijdig verklaard over hun wetenschap omtrent het bestaan van een vooropgezet plan om [slachtoffer] te doden.
De rechtbank acht bruikbaar voor het bewijs de onderdelen van deze verschillende verklaringen indien en voorzover deze passen binnen de objectieve onderzoeksbevindingen en/of in belangrijke mate worden ondersteund door de verklaringen van andere verdachten en/of getuigen.
Bij de beoordeling van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende toedracht van de gebeurtenissen in de woning, nadat aan [medeverdachte 4], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de vroege ochtend van 19 juli 2006 toegang was verleend. De rechtbank is van oordeel dat naar ervaringsregels deze hierna weergegeven toedracht als enige past bij de vaststaande feiten in samenhang met de daarover afgelegde verklaringen.