ECLI:NL:RBAMS:2009:5701

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2009
Publicatiedatum
26 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3868 HOREC
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning voor horecabedrijf door burgemeester van Amsterdam

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door dr.mr. G.P. Dayala, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in verband met de weigering van de burgemeester van Amsterdam om een exploitatievergunning te verlenen voor zijn horecabedrijf, café The Building. De burgemeester heeft de aanvraag afgewezen op basis van de vrees dat de aanwezigheid van het horecabedrijf een nadelige invloed zou hebben op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Dit besluit was gebaseerd op eerdere overtredingen van de beoogde leidinggevende, mevrouw [X], die in het verleden herhaaldelijk de sluitingstijden niet heeft nageleefd en een last onder bestuursdwang heeft gekregen voor een andere onderneming.

De voorzieningenrechter heeft op 10 september 2009 de zaak behandeld en vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening, aangezien zijn horecabedrijf al een maand gesloten was en hij financiële schade leed. De rechter heeft echter ook geconcludeerd dat de burgemeester op goede gronden heeft aangenomen dat de aanwezigheid van het horecabedrijf een negatieve impact heeft op de omgeving. De rechter heeft de argumenten van verzoeker, die stelde dat de weigering van de vergunning onterecht was en dat hij de leidinggevende rol van mevrouw [X] onder zijn toezicht zou houden, niet overtuigend geacht.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De rechter heeft benadrukt dat de beoordeling van de vergunning niet alleen gebaseerd mag zijn op de huidige aanvraag, maar ook op de wijze van bedrijfsvoering in het verleden. De uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo en is openbaar uitgesproken op 24 september 2009.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3868 HOREC
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak tussen:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde dr.mr. G.P. Dayala,
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. R. de Graaf.

1.Procesverloop

Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 31 juli 2009 (hierna: het bestreden besluit).
De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft het verzoek ter zitting behandeld op
10 september 2009.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.

2.Overwegingen

1. Inleidende bepaling
1.1.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. De van belang zijnde feiten en omstandigheden
2.1.
Verzoeker heeft op 29 mei 2009 een exploitatievergunning aangevraagd voor café The Building (hierna ook: de inrichting), gevestigd aan de van Limburg Stirumstraat 14 A te Amsterdam.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat verzoeker op het zogeheten ‘aanvullend aanvraagformulier Natuurlijke Personen voor de horeca- en speelautomatenhalbranche (inclusief Bibob-vragen)’ drie keer een vraag onjuist heeft beantwoord. Hiermee heeft verzoeker er blijk van gegeven de exploitatie niet serieus te nemen. Verweerder heeft voorts in aanmerking genomen dat verzoeker bij een eerdere aanvraag voor een drank- en horecawetvergunning in strijd heeft gehandeld met artikel 27, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet door op zijn naam een aanvraag in te dienen, terwijl de feitelijke toestand niet in overeenstemming was met de aanvraag nu een ander de feitelijke exploitant was. Verweerder heeft tevens acht geslagen op het feit dat op termijn mevrouw [X] de exploitatie van de onderneming in handen zal krijgen en dat de reden dat verzoeker nu in beeld is enkel is gelegen in het feit dat mevrouw [X] thans niet beschikt over de benodigde financiële middelen. In dit verband heeft verweerder er voorts op gewezen dat mevrouw voorlopig degene is die leiding geeft aan de inrichting, terwijl zij eerder in haar eigen onderneming herhaaldelijk de regels rond de sluitingstijden heeft overtreden. Verweerder meent dat hieraan onvoldoende vertrouwen kan worden ontleend dat de vergunningvoorschriften in de toekomst wel zullen worden nageleefd. Evenmin heeft verweerder het vertrouwen dat verzoeker en mevrouw [X] de functie van exploitant respectievelijk leidinggevende op verantwoorde wijze zullen vervullen. Het is voor verzoeker de derde keer dat hij zich opwerpt als de exploitant van een horecabedrijf, terwijl dit niet overeenstemt met de feitelijke situatie. Verweerder heeft hierbij tevens betrokken dat verzoeker naar buiten toe de indruk wekt dat de inrichting geen eetcafé is, maar een dancing.
2.3.
Verzoeker voert in bezwaar aan, zakelijk weergegeven, dat het bestreden besluit hoofdzakelijk is gebaseerd op overwegingen die een verwijt inhouden over de wijze waarop mevrouw [X] haar onderneming geleid heeft, terwijl het hier gaat om een onderneming van verzoeker. Weliswaar heeft verzoeker het voornemen om mevrouw [X] met de dagelijkse leiding te belasten, maar dit zal gebeuren onder verzoekers leiding. Verzoeker heeft mevrouw [X] in dienst genomen, omdat zij de kosten van overname van de inrichting niet kon betalen, maar dit maakt haar nog niet tot exploitant. Verweerder heeft voorts geheel ten onrechte aangenomen dat de jongeman die zich tijdens het bezoek van de politie aan de onderneming op 8 mei 2009 in het gezelschap van mevrouw [X] bevond een leidinggevende positie in het bedrijf zal innemen. De reden dat verzoeker het ‘Bibob-aanvraagformulier’ deels onvolledig heeft ingevuld is gelegen in het feit dat hij de informatie niet relevant achtte. Verzoeker bestrijdt tevens dat hij in strijd heeft gehandeld met artikel 27, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet.
3. Wettelijk kader
3.1.
Ingevolge artikel 3.11, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam (hierna: APV) kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
3.2.
Ingevolge artikel 3.11, derde lid, van de APV houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond rekening met:
a. het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;
b. de aard van het horecabedrijf;
c. de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat;
d. de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende en
e. het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.
4. Beoordeling van het geschil
Spoedeisend belang
4.1.
Verzoeker heeft als spoedeisend belang aangevoerd dat de inrichting ten tijde van het verzoek al ruim een maand gesloten is en hij een groot verlies lijdt omdat hij geen inkomen heeft en de huur van € 2500,- per maand niet kan betalen. Ook lijdt verzoeker schade omdat hij de overnameprijs, die hij gedeeltelijk al heeft betaald, niet gerestitueerd zal krijgen. Verzoeker stelt verder een forse boete van de verhuurder te riskeren omdat de speelautomaten niet operationeel zijn alsmede het risico te lopen dat er in de inrichting wordt ingebroken omdat deze gesloten is. Ter zitting heeft verzoeker daartoe een nader stuk ingebracht.
4.2.
Naar het oordeel van de rechter levert het voorgaande voldoende grond op om aan te nemen dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening.
Inhoudelijk
4.3.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker om een exploitatievergunning geweigerd op grond van artikel 3.11, tweede lid, van de APV, inhoudende dat naar het oordeel van verweerder het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de beslissing zo moet worden verstaan dat naar het oordeel van verweerder de aanwezigheid van het horecabedrijf in het bijzonder een nadelige invloed heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. De rechter stelt vast dat het hier betreft de hantering van een discretionaire bevoegdheid van verweerder, die slechts onderworpen is aan een terughoudende rechterlijke toets.
4.4.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat mevrouw [X], de beoogde leidinggevende van de inrichting, in de periode van 13 augustus 2007 tot 16 mei 2008in het kader van de exploitatie van horecaonderneming The Angels te Amsterdam tien maal de voorgeschreven sluitingstijden niet heeft nageleefd. Mevrouw [X] heeft hiervoor als verklaring gegeven dat zij het moeilijk vindt om de klanten op tijd weg te sturen. Een en ander heeft er toe geleid dat aan mevrouw [X] in 2008 een last onder bestuursdwang is opgelegd inhoudende dat de exploitatie van genoemde onderneming beëindigd moet worden.
4.5.
De rechter kan de constatering van verweerder onderschrijven dat bovenbedoelde overtredingen zijn terug te voeren op de tekortschietende wijze van bedrijfsvoering van mevrouw [X] als leidinggevende en dat mede gezien het structurele karakter van de overtredingen de verwachting is gerechtvaardigd dat mevrouw [X] ook niet in staat zal zijn op verantwoorde wijze leiding te geven aan café The Building. Met verweerder acht de rechter illustratief, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht en door verzoeker niet is weersproken, dat er nog in het recente verleden in de korte periode dat café The Building op basis van een voorlopige toestemming open was, in de nacht van 22 juli 2009 bij de politie een melding is binnengekomen van geluidsoverlast afkomstig uit de The Building waarbij mevrouw [X] als verantwoordelijk leidinggevende aanwezig was. Opmerking verdient dat dit incident zich heeft voorgedaan zelfs nadat verweerder bij brief van 23 juni 2009 aan verzoeker zijn voornemen tot de weigering van de onderhavige aanvraag bekend had gemaakt.
4.6.
De rechter kan zich eveneens vinden in het standpunt van verweerder dat de verwachting is gerechtvaardigd dat verzoeker er geen blijk van heeft gegeven in staat te zijn mevrouw [X] adequaat in haar dagelijkse werkzaamheden te begeleiden. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de aan verzoeker verleende Drank- en Horecawetvergunning ten behoeve van een andere onderneming van verzoeker, Dapper Asian BV, is ingetrokken omdat er geen leidinggevende in de onderneming aanwezig was. Ook acht de rechter in dit verband van belang dat verzoeker in zijn brief van 11 juni 2009 aan verweerder heeft vermeld geen affiniteit te hebben met de horeca (‘horeca is niet mijn ding’) en dat zijn betrokkenheid bij café The Building is ingegeven door zijn wens mevrouw [X] te helpen een horecaonderneming te drijven.
4.7.
Anders dan verzoeker aanvoert, kan, gelet op de tekst van artikel 3.11, derde lid, van de APV, ook enkel acht worden geslagen op de wijze van bedrijfsvoering door de leidinggevende van de onderneming. Voorts ziet de rechter niet in dat de beoordeling beperkt dient te blijven tot de onderneming ten behoeve waarvan de onderliggende aanvraag is gedaan, maar mag daarbij ook worden betrokken de wijze van bedrijfsvoering door de leidinggevende in een andere onderneming.
4.8.
Het bovenstaande vormt naar voorlopig oordeel van de rechter voldoende grondslag om aan te nemen dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat de aanwezigheid van café The Building een nadelige invloed heeft op (in ieder geval) het woon- en leefklimaat in de omgeving van de onderneming. Dit brengt met zich dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot weigering van de gevraagde vergunning op grond van artikel 3.11, tweede lid, van de APV. Naar verwachting zal het bestreden besluit in bezwaar dan ook stand kunnen houden.
4.9.
De rechter overweegt voorts dat, indien verweerder aan de weigering van de vergunning mede ten grondslag wil leggen de omstandigheid dat verzoeker het ‘Bibob-aanvraagformulier’ onjuist heeft ingevuld, verweerder in de beslissing nader zal moeten motiveren op welke wijze dat in verband is te brengen met een nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid in het geding is, een en ander als bedoeld in artikel 3.11, tweede lid, van de APV. Het voorgaande laat overigens onverlet dat de rechter met verweerder van oordeel is dat het niet aan verzoeker is om te bepalen welke vragen op het formulier wel en welke niet relevant zijn.
4.10.
Gezien het bovenstaande bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek.
4.11.
Voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

3.Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van Excel, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2009.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: C
SB