Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 februari 2009,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor, tevens houdende tegenverhoor van 4 juni 2009,
- de conclusie na getuigenverhoor zijdens GT,
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor zijdens [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling
dat de belangen het grootst waren voor mevrouw [gedaagde] in privé en dat dus ook de meeste werkzaamheden voor haar in privé waren. [gedaagde] was in privé mijn cliënt danwel opdrachtgever. De facturen stuurden wij naar Meavota Inc. omdat het in dit soort situaties zo wordt georganiseerd dat degene om wie het gaat in dienst treedt van de eigen vennootschap. In negen van de tien gevallen gaat de nota dan ook naar de vennootschap.”. En voorts: “
Aanvankelijk is de factuur waar het hier om gaat naar Meavota gestuurd omdat deze vennootschap medeopdrachtgever was voor de werkzaamheden naast [gedaagde] en [venootschap gedaagde] , welke vennootschap inmiddels was geliquideerd. Vervolgens heb ik op een gegeven moment besloten om een creditnota te maken, omdat Meavota geen enkel teken gaf dat er betaald ging worden. En ook omdat de werkzaamheden voor minimaal de helft voor [gedaagde] in privé waren verricht. Zij heeft niet tegen mij gezegd dat dit zo moest worden gewijzigd.”.
- vast recht € 1.148,00
- salaris advocaat € 3.129,00 (1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de comparitie, 1 punt voor de contra- enquête, 0,5 punt voor de antwoordconclusie na (contra-)enquête; tarief IV)
- getuigentaxe de heer [naam 2] € 325,00
- getuigentaxe de heer [naam 2] USD 6.000,00
- tolkentaxe de heer [naam 2] € 95,00 (getuigentaxe van € 650,00 + USD 12.000,00 en
was het er tijdens die bespreking[rechtbank: de op 13 februari 2006 gehouden conference call]
mee eens dat de beroepschriften werden ingetrokken. Ik heb haar erop gewezen dat de consequentie was dat de aanslagen daarmee vaststonden over de betrokken jaren.”. Anderzijds hebben [gedaagde] en haar business manager de heer [naam 2] , die ook bij de conference call was vertegenwoordigd, geenszins stellig ontkend dat [gedaagde] akkoord is gegaan met intrekking van de beroepschriften. [gedaagde] heeft tijdens het getuigenverhoor immers over het op de conference call voorgevallene verklaard: “
Volgens mij heb ik niet gezegd dat de beroepschriften toen konden worden ingetrokken. (…) In de conference call heeft [naam 1] over het uitstel dat met de beroepschriften te maken had gesproken. Ik had niet het idee dat ik toen moest beslissen over de vraag of de beroepschriften moesten worden ingetrokken. Voor mij was op dat moment het belangrijkste dat het compromis om veel geld ging. (…) Het kan zijn dat hij[rechtbank: [naam 1] ]
mij heeft gevraagd of de beroepschriften konden worden ingetrokken en dat hij heeft gezegd dat dat misschien beter was ter vermijding van juridische kosten. Ik denk niet dat ik akkoord ben gegaan met de intrekking. Ik heb namelijk niet het gevoel gehad dat ik tijdens de conference call tegen iets belangrijks “ja” heb gezegd.”. De heer [naam 2] heeft tijdens het getuigenverhoor verklaard: “
Ik herinner me niet dat tijdens de conference call de rechtszaken die in Nederland liepen ter sprake zijn gekomen. Ik weet nog dat bij de conference call geen haast was, maar er waren na de conference call wel e-mails waarvan ik mij herinner dat ze dringend waren. Ik wist dat er rechtszaken waren, maar ik wist niet hoe het daarmee stond. (…) Ik herinner me niet dat er is gesproken over de beroepschriften. Mr. Roeleveld houdt mij productie 9 bij conclusie van antwoord/eis voor, waarin [naam 1] vraagt om een spoedige reactie over de intrekking van de beroepschriften. Ik kan me niet herinneren dat hierover is gesproken tijdens de conference call.”. Met dit een en ander is de verklaring van [naam 1] onvoldoende ontzenuwd en moet van de juistheid van die verklaring worden uitgegaan.