ECLI:NL:RBAMS:2009:8330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
373074 - HA ZA 07-1735 eindvonnis
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering Greenberg Traurig, LLP tegen gedaagde met kostenveroordeling

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de rechtbank op 9 december 2009 een eindvonnis gewezen in de civiele procedure tussen de rechtspersoon Greenberg Traurig, LLP (hierna: GT) en een gedaagde partij. GT had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in privé en via haar vennootschap betrokken was bij de werkzaamheden waarvoor GT betaling eiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat GT niet heeft kunnen bewijzen dat de werkzaamheden daadwerkelijk voor rekening van de gedaagde zijn uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de facturen, die oorspronkelijk naar de vennootschap van de gedaagde waren gestuurd, niet voor de gedaagde zelf waren bedoeld. Hierdoor werd de vordering van GT afgewezen.

Daarnaast werd GT als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op een totaal van € 4.697,00 en USD 6.000,00. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de gedaagde geen vordering tot opheffing van de door GT gelegde conservatoire beslagen had ingesteld, waardoor de rechtbank niet kon overgaan tot opheffing van deze beslagen.

In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat GT wel is geslaagd in haar bewijsopdracht met betrekking tot de intrekking van beroepschriften door de gedaagde. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde in reconventie afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van GT, begroot op € 7.000,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. van Hees.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 373074 / HA ZA 07-1735
Vonnis van 9 december 2009
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
GREENBERG TRAURIG, LLP,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N. Peters,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna GT en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 februari 2009,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, tevens houdende tegenverhoor van 4 juni 2009,
  • de conclusie na getuigenverhoor zijdens GT,
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor zijdens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 18 februari 2009 (hierna: het tussenvonnis).
in conventie
2.2.
Aan GT is opgedragen te bewijzen dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] de op 5 januari 2007 gedeclareerde werkzaamheden heeft verricht. GT is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De heer [naam 1] heeft tijdens het getuigenverhoor immers verklaard “
dat de belangen het grootst waren voor mevrouw [gedaagde] in privé en dat dus ook de meeste werkzaamheden voor haar in privé waren. [gedaagde] was in privé mijn cliënt danwel opdrachtgever. De facturen stuurden wij naar Meavota Inc. omdat het in dit soort situaties zo wordt georganiseerd dat degene om wie het gaat in dienst treedt van de eigen vennootschap. In negen van de tien gevallen gaat de nota dan ook naar de vennootschap.”. En voorts: “
Aanvankelijk is de factuur waar het hier om gaat naar Meavota gestuurd omdat deze vennootschap medeopdrachtgever was voor de werkzaamheden naast [gedaagde] en [venootschap gedaagde] , welke vennootschap inmiddels was geliquideerd. Vervolgens heb ik op een gegeven moment besloten om een creditnota te maken, omdat Meavota geen enkel teken gaf dat er betaald ging worden. En ook omdat de werkzaamheden voor minimaal de helft voor [gedaagde] in privé waren verricht. Zij heeft niet tegen mij gezegd dat dit zo moest worden gewijzigd.”.
Uit deze verklaringen volgt dat ook GT zelf, in de persoon van [naam 1] , van mening was dat de aan GT verstrekte opdracht – daargelaten wie die opdracht verstrekte – in beginsel niet voor rekening van [gedaagde] zelf werd uitgevoerd maar voor rekening van haar vennootschap. Voorts volgt daaruit dat de bij de opdracht betrokken partijen nimmer zijn overeengekomen om van dat beginsel af te wijken; integendeel, [naam 1] is daar eigenhandig van afgeweken door de factuur aan de vennootschap te crediteren en vervolgens een factuur aan [gedaagde] te zenden.
2.3.
Nu GT niet is geslaagd in haar bewijsopdracht zal haar vordering, zoals reeds overwogen onder 7.4. van het tussenvonnis, worden afgewezen.
2.4.
GT zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op:
  • vast recht € 1.148,00
  • salaris advocaat € 3.129,00 (1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de comparitie, 1 punt voor de contra- enquête, 0,5 punt voor de antwoordconclusie na (contra-)enquête; tarief IV)
  • getuigentaxe de heer [naam 2] € 325,00
  • getuigentaxe de heer [naam 2] USD 6.000,00
  • tolkentaxe de heer [naam 2] € 95,00 (getuigentaxe van € 650,00 + USD 12.000,00 en
tolkentaxe van € 190,00 voor de helft toegekend
nu de heer [naam 2] mede verscheen in de enquête
van [gedaagde] in reconventie)
Totaal € 4.697,00 +
USD 6.000,00
De kostenveroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard nu hierom niet is verzocht.
2.5.
Tot slot wordt nog overwogen dat [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van GT, zulks met opheffing van de door GT gelegde conservatoire beslagen, maar dat [gedaagde] geen vordering tot opheffing van de beslagen heeft ingesteld. De rechtbank kan dan ook niet overgaan tot opheffing van de door GT gelegde beslagen.
in reconventie
2.6.
Aan GT is opgedragen te bewijzen dat [gedaagde] akkoord is gegaan met intrekking van de ingediende beroepschriften terzake de aan [gedaagde] opgelegde belastingaanslagen IB en Vpb. GT is hierin naar het oordeel van de rechtbank geslaagd. Redengevend hiervoor is dat enerzijds [naam 1] tijdens het getuigenverhoor zelf stellig heeft verklaard dat [gedaagde] akkoord was met de intrekking: “
was het er tijdens die bespreking[rechtbank: de op 13 februari 2006 gehouden conference call]
mee eens dat de beroepschriften werden ingetrokken. Ik heb haar erop gewezen dat de consequentie was dat de aanslagen daarmee vaststonden over de betrokken jaren.”. Anderzijds hebben [gedaagde] en haar business manager de heer [naam 2] , die ook bij de conference call was vertegenwoordigd, geenszins stellig ontkend dat [gedaagde] akkoord is gegaan met intrekking van de beroepschriften. [gedaagde] heeft tijdens het getuigenverhoor immers over het op de conference call voorgevallene verklaard: “
Volgens mij heb ik niet gezegd dat de beroepschriften toen konden worden ingetrokken. (…) In de conference call heeft [naam 1] over het uitstel dat met de beroepschriften te maken had gesproken. Ik had niet het idee dat ik toen moest beslissen over de vraag of de beroepschriften moesten worden ingetrokken. Voor mij was op dat moment het belangrijkste dat het compromis om veel geld ging. (…) Het kan zijn dat hij[rechtbank: [naam 1] ]
mij heeft gevraagd of de beroepschriften konden worden ingetrokken en dat hij heeft gezegd dat dat misschien beter was ter vermijding van juridische kosten. Ik denk niet dat ik akkoord ben gegaan met de intrekking. Ik heb namelijk niet het gevoel gehad dat ik tijdens de conference call tegen iets belangrijks “ja” heb gezegd.”. De heer [naam 2] heeft tijdens het getuigenverhoor verklaard: “
Ik herinner me niet dat tijdens de conference call de rechtszaken die in Nederland liepen ter sprake zijn gekomen. Ik weet nog dat bij de conference call geen haast was, maar er waren na de conference call wel e-mails waarvan ik mij herinner dat ze dringend waren. Ik wist dat er rechtszaken waren, maar ik wist niet hoe het daarmee stond. (…) Ik herinner me niet dat er is gesproken over de beroepschriften. Mr. Roeleveld houdt mij productie 9 bij conclusie van antwoord/eis voor, waarin [naam 1] vraagt om een spoedige reactie over de intrekking van de beroepschriften. Ik kan me niet herinneren dat hierover is gesproken tijdens de conference call.”. Met dit een en ander is de verklaring van [naam 1] onvoldoende ontzenuwd en moet van de juistheid van die verklaring worden uitgegaan.
2.7.
Nu GT is geslaagd in haar bewijsopdracht zal de vordering van [gedaagde] , zoals reeds overwogen onder 7.8. van het tussenvonnis, worden afgewezen.
2.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld, aan de zijde van GT tot heden begroot op € 7.000,00 aan salaris advocaat (1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de comparitie, 1 punt voor de enquête en contra-enquête, 0,5 punt voor de conclusie na (contra-)enquête; tarief VI). Voor de volledigheid wordt nog overwogen dat [gedaagde] de helft van de getuigen- en tolkentaxe van de heer [naam 2] dient te dragen, en dat voor de andere helft in conventie een kostenveroordeling ten laste van GT wordt uitgesproken.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt GT in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 4.697,00 vermeerderd met USD 6.000,00,
in reconventie
3.3.
wijst het gevorderde af,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van GT begroot op € 7.000,00,
3.5.
verklaart de kostenveroordeling onder 3.4. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.