ECLI:NL:RBAMS:2009:9044

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2009
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
AMS 09 / 4671
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • L.C. Bachrach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking inspectierapport HUP-beoordeling

In deze zaak heeft verzoeker op 12 oktober 2009 een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in verband met het uitblijven van een beslissing van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op zijn verzoek tot openbaarmaking van het inspectierapport HUP-beoordeling. Op 16 oktober 2009 ontving verzoeker een afwijzing van dit verzoek. Verzoeker handhaafde zijn verzoek om een voorlopige voorziening, dat op 29 oktober 2009 ter zitting werd behandeld. Verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had bij de openbaarmaking van het rapport om tijdig invloed uit te kunnen oefenen op de behandeling van het ontwerpbesluit in de Tweede Kamer. Hij betwistte dat het rapport alleen voor intern beraad was opgesteld en stelde dat verweerder de persoonlijke beleidsopvattingen uit het rapport onleesbaar kon maken en de overige informatie openbaar kon maken.

Verweerder daarentegen stelde dat het HUP-rapport voornamelijk persoonlijke beleidsopvattingen bevatte die niet openbaar mochten worden gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het rapport, met uitzondering van de eerste twee paragrafen, overwegend persoonlijke beleidsopvattingen bevatte en dat deze niet van de feitelijke informatie konden worden gescheiden. De rechter concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen afzien van openbaarmaking van de persoonlijke beleidsopvattingen, ook al bevatte het rapport milieu-informatie. Het spoedeisend belang van verzoeker werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd, omdat onduidelijk was wanneer de behandeling van het ontwerpbesluit in de Tweede Kamer zou plaatsvinden.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar stand zou houden. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/4671 WOB
uitspraak van de voorzieningenrechterin de zaak tussen:
[verzoeker] ,
wonende teAmsterdam, verzoeker,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder,
gemachtigden ir. J.A. Herremans en mr. M.J.C. van Amerongen.

1.Procesverloop

Verzoeker heeft op 12 oktober 2009 een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het bezwaar dat verzoeker heeft gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing van verweerder op het verzoek tot openbaarmaking van het inspectierapport HUP-beoordeling betreffende het ontwerpbesluit "wijziging milieuregels windturbines" (hierna: het HUP-rapport).
Verzoeker heeft van verweerder op 16 oktober 2009 een besluit tot afwijzing van het verzoek tot openbaarmaking van het HUP-rapport ontvangen.
Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat het bezwaar mede is gericht tegen het niet-openbaar maken van het HUP-rapport en dat hij het verzoek om een voorlopige voorziening handhaaft.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2009. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigden.

2.Overwegingen

2.1.
Wettelijk kader
2.1.l. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoekers dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Voor zover de toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
2.1.2.
Ingevolge artikel l van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in deze wet verstaan onder:
(...)
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid.
(...)
f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of
meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
(...)
2.1.3.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan (... )
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen lO en 11.
2.1.4.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, kan over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm.
Ingevolge het vierde lid, voorzover hier van belang, wordt in afwijking van het eerste lid bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm.
2.2.
Standpunten van partijen
2.2.
l. Verzoeker stelt een spoedeisend belang te hebben bij openbaarmaking van het HUP­ rapport om tijdig invloed uit te kunnen oefenen bij de behandeling van het ontwerpbesluit in de Tweede Kamer. Volgens verzoeker dient het belang van openbaarheid van informatie voorop te staan, te meer het in deze zaak om milieu-informatie gaat. Voorts betwist hij dat het HUP-rapport alleen is opgesteld voor intern beraad en dat in het rapport slechts persoonlijke beleidsopvattingen terug te vinden zijn. Indien er toch persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen kan verweerder deze onleesbaar maken en de overige informatie in stand houden.
2.2.2.
Verweerder stelt het volgende. Uitsluitend de paragrafen l en 2 van het HUF-rapport bevatten geen persoonlijke beleidsopvattingen, maar louter feitelijke informatie. Deze zijn aan verzoeker verstrekt. Voor het overige bevat het HUP-rapport voornamelijk conclusies en adviezen ten aanzien van de ontwerpregeling ten behoeve van intern beraad. Daarmee is sprake van persoonlijke beleidsopvattingen die niet openbaar mogen worden gemaakt. De feiten in het HUP-rapport zijn helemaal verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen en kunnen niet worden gescheiden. Evenmin kunnen de persoonlijke beleidsopvattingen tot niet
tot personen herleidbare vorm openbaar worden gemaakt. Weliswaar is sprake van milieu­ informatie, maar het niet openbaar maken van de persoonlijke beleidsopvattingen weegt in deze zaak zwaarder dan het belang van het openbaar maken van de milieu-informatie.
2.3.
Beoordeling
2.3.1.
Verzoeker heeft in eerste instantie om een voorlopige voorziening verzocht omdat verweerder niet had beslist op zijn verzoek het HUP-rapport openbaar te maken. Nu verweerder hierover inmiddels wel heeft beslist, hangt het verzoek om een voorlopige voorziening nog slechts samen met het bezwaar tegen deze beslissing. Het bezwaar tegen het niet-tijdig beslissen zal dan ook buiten bespreking worden gelaten.
2.3.2.
Na met toestemming van verzoeker ingevolge artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis te hebben genomen van het HUP-rapport, is de rechter met verweerder van oordeel dat het rapport ten behoeve van intern beraad is opgesteld. Voorts is de rechter van oordeel dat het rapport, met uitzondering van de eerste twee paragrafen, overwegend persoonlijke beleidsopvattingen bevat en dat de feiten die daarin voorkomen zodanig met de persoonlijke beleidsopvattingen van de opstellers van het rapport zijn verweven dat zij niet van elkaar kunnen worden gescheiden. Dit oordeel is niet verder te motiveren zonder prijs te geven wat verweerder aldus aan de openbaarheid heeft mogen onthouden.
Met betrekking tot de vraag of de informatie in niet tot personen herleidbare vorm kan worden verstrekt overweegt de rechter dat niet valt in te zien hoe gelet op de inhoud en aard van het rapport, de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen in een niet tot personen herleidbare vorm kunnen worden verstrekt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 11, tweede lid, eerste volzin van de Wob om de gevraagde informatie in niet tot personen herleidbare vorm te verstrekken.
Vast staat dat het HUP-rapport milieu-informatie bevat, zodat ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wob een belangenafweging dient plaats te vinden. Gelet op de aard en inhoud van de beleidsopvattingen in het rapport kan niet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot de afweging is gekomen dat de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen zwaarder weegt dan het belang milieu-informatie openbaar te maken.
2.3.3.
Daar komt bij dat het spoedeisend belang van verzoeker onvoldoende is komen vast te staan, nu ter zitting niet duidelijk is geworden wanneer de behandeling van het ontwerpbesluit in de Tweede Kamer zal plaatsvinden. Immers, de door verzoeker genoemde termijn waarbinnen de behandeling zal plaatsvinden verschilde aanzienlijk met hetgeen de gemachtigde van verweerder daarover ter zitting naar voren heeft gebracht.
2.3.4.
Gelet op al het bovenstaande zal het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar stand houden, zodat er geen reden is een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. De rechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling dan wel voor vergoeding van het griffierecht.

3.Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, rechter, in tegenwoordigheid van
mr.
S.S.N.van Samson, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2009.
De rechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. s hrift verzonden op:
12 NOV, 2009·
SB