RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/534 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. M.A. van Hoof
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: drs. [gemachtigde verweerder].
Verweerder heeft bij besluit van 12 oktober 2007 de aanvraag van eiseres om toekenning van bijstand afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2008 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2008. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1.1 Eiseres heeft zich op 24 augustus 2007 gewend tot het Centrum voor werk en inkomen om bijstand aan te vragen. Op het aanvraagformulier heeft eiseres aangegeven dat zij alleenstaande is en bewoonster is van een kraakwoning, adres [adres] te [woonplaats]. Zij heeft tevens aangegeven dat in de kraakwoning nog andere personen woonachtig zijn, waarvan zij de namen niet wenst te noemen, maar dat ieder zijn eigen huishouding voert. Verweerder heeft vervolgens aanleiding gezien de woonsituatie van eiseres nader te onderzoeken. Nadat verweerder tevergeefs eiseres had opgeroepen voor een gesprek op het wijkkantoor op 25 september 2007, heeft verweerder eiseres opgeroepen voor een gesprek op 27 september 2007. Tijdens het gesprek op 27 september 2007 heeft eiseres verklaard dat zij in de woning een eigen kamer heeft en dat alle spullen in de kamer aan haar toebehoren met uitzondering van enkele persoonlijke spullen (aftershave, laptop, kleding en boeken) van een vriend die dakloos is en tijdelijk bij haar logeert. Voorts heeft zij verklaard dat deze logé sinds een week bij haar in de woning slaapt en een sleutel van de woning in bruikleen heeft. De naam van deze persoon heeft zij niet willen prijsgeven, omdat zij daarvoor aan hem geen toestemming heeft gevraagd, aldus eiseres tijdens dat gesprek. Eiseres heeft voorts medegedeeld er zeker van te zijn dat de logé geen klant van de DWI is. Eiseres heeft vervolgens haar toestemming verleend voor het afleggen van een huisbezoek op diezelfde dag.
2.1.2. Blijkens het van het huisbezoek opgemaakte rapport van 2 oktober 2007 is in de woning van eiseres onder meer aangetroffen een tweepersoonsbed, een eenpersoonsmatras met beddengoed, een open kast met daarin boeken, een (tweede) open kast met daarin ordners, boven op deze kast enige administratie, een laptop, toiletartikelen voor heren en een stapel kleren naast genoemd matras. Desgevraagd heeft eiseres enkele aan haar gerichte poststukken getoond. Eiseres heeft voorts medegedeeld dat de kleding naast het eenpersoons-matras (broek, jas en twee truien) toebehoort aan de bevriende logé. Tevens is aangetroffen een mapje met papieren. Het rapport vermeldt dat het om twee mapjes ging, maar in bezwaar heeft eiseres uitdrukkelijk gesteld dat het slechts één mapje betrof, hetgeen verweerder niet heeft weersproken. Eiseres heeft echter geweigerd de inhoud van het mapje te tonen om reden dat het mapje niet aan haar maar aan de logé toebehoort en zij niet over de toestemming van de logé beschikt om daarin inzage te verlenen. Eiseres heeft voorts verklaard dat er bankafschriften zijn van de persoon die bij haar logeert, maar dat daarop niet haar adres vermeld staat. Opnieuw heeft eiseres geweigerd de identiteit van de logé prijs te geven.
2.1.3. Op 2 oktober 2007 heeft eiseres zich uit eigen beweging gemeld bij het wijkkantoor om uitleg te geven over haar handelen tijdens het huisbezoek. Omdat aan haar, naar eiseres heeft gesteld, op dat moment een gesprek werd geweigerd, heeft zij ter plekke, dus op het wijkkantoor, een brief geschreven over de gang van zaken tijdens het huisbezoek en deze op het wijkkantoor afgegeven. In deze brief heeft eiseres onder meer vermeld dat zij op alle vragen tijdens het huisbezoek eerlijk antwoord heeft gegegeven, uitgezonderd op de vraag naar de identiteit van de logé. De identiteit van de logé heeft zij niet willen prijsgeven omdat zij daarvoor van hem geen toestemming had.
2.1.4. Nadat eiseres de volgende dag, 3 oktober 2007, telefonisch contact had gehad met haar contactpersoon bij de DWI, heeft zij een tweede brief opgesteld. In deze brief, gedateerd 3 oktober 2007, heeft eiseres onder andere vermeld dat zij zich bewust was van haar verplichting om tijdens het huisbezoek mee te werken, maar dat zij op de dag van het huisbezoek verward en boos was. In deze brief heeft eiseres tevens de identiteit van de logé bekend gemaakt, te weten [naam logé]. Als bijlage bij deze brief heeft eiseres meegezonden een door [naam logé] opgestelde verklaring. Daarin heeft hij vermeld dat hij sinds zaterdag 22 september (2007) twee à drie nachten per week bij eiseres logeert, op een matras op de grond, dat deze situatie tijdelijk is en dat hij met eiseres heeft afgesproken dat dit voor maximaal drie weken mogelijk is.
2.1.5. Verweerder heeft daarop bij het (primaire) besluit van 12 oktober 2007 de aanvraag van eiseres afgewezen op de grond dat zij de op haar rustende medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de WWB, heeft geschonden door niet (volledig) mee te werken aan het huisbezoek. In het bijzonder heeft verweerder eiseres tegengeworpen dat zij zonder gegronde reden heeft geweigerd inzage te geven in het mapje met stukken dat aan de logé toebehoorde. Als gevolg is het recht op bijstand niet vast te stellen. Hangende het bezwaar tegen dit besluit heeft eiseres op 25 oktober 2007 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, welk verzoek is afgewezen bij uitspraak van
21 november 2007. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het (primaire) besluit
gehandhaafd.
2.1.6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd, in essentie weergegeven, dat haar niet kan worden verweten geen inzage te hebben verleend in het mapje met stukken nu het mapje toebehoorde aan een derde en zij geen toestemming had die informatie prijs te geven en daarover dus niet de beschikkingsmacht had. Het verlenen van de gevraagde inzage zou een inbreuk betekenen op de privacy van de logé die in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ongeoorloofd is. Verweerder heeft eiseres dan ook ten onrechte schending van de medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de WWB tegengeworpen.
2.2. Inhoudelijke beoordeling
2.2.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, kort weergegeven, is de belanghebbende verplicht aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Ingevolge het tweede lid is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
2.2.2. De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres vóór het nemen van het (primaire) besluit, namelijk in haar brief van 3 oktober 2007 met bijlage, de identiteit van de logé aan verweerder bekend heeft gemaakt. Met dat gegeven kon verweerder reeds nader (administratief) onderzoek doen, bijvoorbeeld kon worden nagegaan of de logé reeds elders is ingeschreven. Voorts overweegt de rechtbank dat hoewel niet valt uit te sluiten dat het mapje met stukken bruikbare informatie bevatte om mede aan de hand daarvan vast te stellen of de logé zijn hoofdverblijf hield in de woning van eiseres, kan niet worden gezegd dat de enkele weigering om inzage te verlenen in het mapje zó essentieel was dat reeds daarom het recht op bijstand niet was vast te stellen. De rechtbank tekent hierbij aan dat eiseres voor het overige de van haar verlangde medewerking aan het huisbezoek heeft verleend. Verweerder kon tijdens het huisbezoek dan ook ongehinderd onderzoek doen naar de feitelijke woonsituatie van eiseres. Verweerder had er voor kunnen kiezen om eiseres de gelegenheid te bieden om aan de logé de vraag voor te leggen of hij bezwaar had tegen inzage door verweerder. Vervolgens had verweerder met eiseres de afspraak kunnen maken dat zij reeds de volgende dag bij verweerder hierop terug zou komen. Dit heeft verweerder evenwel nagelaten. Tussen partijen is nimmer onderwerp van discussie geweest dat het mapje toebehoorde aan de logé. Gegeven de opmerking van eiseres dat de logé slechts tijdelijk bij haar verbleef, had verweerder korte tijd na het huisbezoek nog aanvullend een tweede huisbezoek kunnen afleggen om na te gaan of de logé nog steeds bij haar verbleef.
2.2.3. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte heeft tegengeworpen dat door weigering inzage te geven in het mapje haar woonsituatie en daarmee het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2.3.1. De rechtbank is van oordeel dat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt nu het in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet is voorafgegaan door een zorgvuldige voorbereiding alsmede in strijd met 7:12, eerste lid, in samenhang met artikel 3:46 van de Awb een deugdelijke motivering ontbeert. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Verweerder zal worden opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.3.2. De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op een bedrag van € 644,00 (een punt voor het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, € 322,00 per punt bij een zaak van gemiddeld gewicht).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,00 te betalen door de gemeente Amsterdam aan eiseres;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam het door eiseres gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 14 januari 2009 door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Baijens, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B