RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2550 BELEI
uitspraak van de enkelvoudige kamer
Stichting “Stichting Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO)”, gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde mr. N.S.J. Koeman,
de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Dekker.
Verweerder heeft bij besluit van 1 februari 2008 (hierna: primair besluit) de subsidieverleningtaak van eiseres met ingang van 1 januari 2010 beëindigd.
Bij besluit van 16 mei 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen dit besluit gedeeltelijk gegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit) en bepaald dat tot en met 2010 subsidie zal worden verleend. Een aanvraag voor een nieuw subsidietijdvak zal worden afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bij brief van 27 juni 2008 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2009. Daar zijn eiseres en verweerder verschenen bij hun gemachtigden. Het onderzoek in de zaak is vervolgens gesloten.
2.1. Eiseres is zelfstandige organisatie met een draagvlakmissie. Zij fungeert als brug tussen overheid en burger waarbij de nadruk ligt op het zichtbaar maken van resultaten van (overheids)beleid op het terrein van internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling. Om haar taak te kunnen uitvoeren ontvangt eiseres subsidie om zelf activiteiten uit te oefenen. Daarnaast ontvangt eiseres subsidiegelden om door te geven aan derden in de vorm van subsidies (subsidiëring van draagvlakactiviteiten door derden). Eiseres bekleedt derhalve enerzijds de positie van subsidieontvanger en anderzijds die van subsidieverstrekker. Eiseres is, ten aanzien van haar subsidieverlenende taak, door de bestuursrechter aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.2. Laatstelijk heeft verweerder, bij besluit van 17 augustus 2006, voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 subsidie verleend tot een bedrag van 128,4 miljoen euro. Bij beschikking van 30 maart 2007 is deze subsidieverlening aangepast en is het bedrag vastgesteld op 130,4 miljoen euro, wat neerkomt op jaarlijks 32,6 miljoen euro.
2.3. Met ingang van 1 februari 2007 is de Kaderwet zelfstandige bestuurorganen (hierna: Kaderwet zbo’s) in werking getreden. Er is een politieke keuze gemaakt om eiseres niet onder de werking van die wet te brengen.
2.4. Bij primair besluit heeft verweerder de subsidietaak van eiseres met ingang van 1 januari 2010 beëindigd ten aanzien van draagvlakactiviteiten door derden omdat eiseres niet onder de werking van de Kaderwet zbo’s zal worden gebracht. Verweerder heeft aangegeven de desbetreffende draagvlakactiviteiten voort te zetten onder ministeriële verantwoordelijkheid.
2.5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de subsidieverlening voor draagvlakactiviteiten door derden voor de periode 2007 tot en met 2010 alsnog in stand gelaten en de aankondiging dat na 2010 geen subsidie zal worden verleend voor subsidiëring van draagvlakactiviteiten door derden gehandhaafd. Verweerder heeft overwogen dat het feit dat geen wetgevingstraject in gang zal worden gezet om eiseres onder de werking van de Kaderwet zbo’s te brengen dient te worden aangemerkt als een gewijzigd feit in de zin van artikel 4:50, eerste lid, onder b, van de Awb. Deze gewijzigde omstandigheid verzet zich ook in overwegende mate tegen ongewijzigde voortzetting van de subsidie. Omdat eiseres in het kader van de onderhavige subsidietaak voor het jaar 2010 reeds verplichtingen is aangegaan, is om doelmatigheidsredenen besloten om de intrekking over 2010 ongedaan te maken. De bezwaren van eiseres zijn in zoverre gegrond.
Ten aanzien van de weigering om na afloop van het huidige subsidietijdvak 2007-2010 geen nieuwe subsidie te verlenen voor de subsidieverstrekking voor draagvlakactiviteiten door derden heeft verweerder overwogen dat is voldaan aan het vereiste van een redelijke termijn nu reeds op 1 februari 2008 is aangekondigd dat na afloop van het subsidietijdvak, op 31 december 2010, niet opnieuw subsidie zou worden verleend voor de subsidiëring van draagvlakactiviteiten door derden.
2.6. Eiseres heeft in beroep - samengevat - aangevoerd dat verweerder het bepaalde in artikel 4:51, van de Awb niet in acht heeft genomen omdat geen redelijke termijn is gehanteerd. Eiseres kan niet aan afbouw van de activiteiten doen omdat zij verplichtingen is aangegaan voor de gehele periode. Zij zal op basis van de beëindiging een derde van haar personeelsbestand moeten afstoten. Bovendien moet zij zich daarbij kunnen houden aan geldende opzegtermijnen. Voorts is geen rekening gehouden dat eiseres personeel nodig heeft voor de afwikkeling van de in 2009 en 2010 verleende subsidies. Verder heeft eiseres aangevoerd dat artikel 4:51, van de Awb ook geldt voor haar subsidie-aanvragers. Eiseres kan ten aanzien van deze aanvragers geen redelijke termijn in acht nemen. Er had om die reden volgens eiseres een afbouwsubsidie moeten worden toegekend.
2.7. In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd om subsidie voor draagvlakactiviteiten door derden toe te kennen voor een nieuw tijdvak.
2.8. In artikel 4:51, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, de gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak geschiedt op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
2.9. Niet is in geschil dat tussen eiseres en verweerder een langdurige subsidierelatie bestaat voor hoofdzakelijk dezelfde voortdurende activiteiten. Voorts is de rechtbank anders dan eiseres van oordeel dat de politieke keuze om eiseres niet onder de werking van de Kaderwet zbo’s te brengen, niet anders kan worden opgevat dan als een veranderde omstandigheid dan wel een gewijzigd inzicht als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb.
2.10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat bijtijds (1 februari 2008) is aangekondigd dat voor het nieuwe tijdvak geen subsidie zal worden verleend om draagvlakactiviteiten door derden te subsidiëren. Dit betekent dat eiseres in beginsel voldoende tijd is gegund om zich op de beëindiging van de subsidiëring in te stellen. De grief van eiseres dat de derden aan wie zij subsidie verstrekt ook een redelijke termijn moet worden gegund als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb treft geen doel. Immers, ook na 2010 zullen subsidies aan derden worden verleend voor draagvlakactiviteiten, zij het dat de subsidieverlening zal geschieden door een ander (bestuurs)orgaan dan eiseres.
2.11. Echter, anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat daarmee niet is gezegd dat eiseres een redelijke termijn is gegeven als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.12. In de Beleidsregels subsidiëring Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (besluit van 19 juni 2006, nr. DVL/0803/2006) (hierna: beleidskader Draagvlakbevordering ontwikkelingssamenwerking) is onder VII bepaald dat eiseres een subsidieaanvraag, meerjarenprogrammaplan en -begroting en bedrijfsplan opstelt. Na goedkeuring door het ministerie worden deze plannen telkens op jaarbasis verder ingevuld en geconcretiseerd in een NCDO-jaarplan. Dit jaarplan wordt niet later dan november van het jaar voorafgaande aan het planjaar ingediend. Tevens is bepaald dat jaarlijks verantwoording moet worden afgelegd in een jaarverslag dat uiterlijk op 1 juni van het daarop volgende jaar moet worden ingediend. Eiseres is daarbij aangewezen als de verantwoordelijke instantie voor een adequaat systeem van monitoring en evaluatie. De minister houdt toezicht op de besteding van de middelen.
2.13. In het verlengde hiervan is in de beschikking tot subsidieverlening van 17 augustus 2006 bepaald dat eiseres jaarlijks voor 1 november een activiteitenplan indient voor de volgende periode van 12 maanden, vergezeld van een begroting en een liquiditeitsprognose. Ten aanzien van de af te leggen verantwoording is bepaald dat de inhoudelijke rapportage een overzicht behelst van de gerealiseerde activiteiten en doelstellingen van het activiteitenplan en een toelichting op de eventuele verschillen.
2.14. In het bestreden besluit is benadrukt dat tot en met 2010 alleen verplichtingen mogen worden aangegaan voor zover het beleidskader Draagvlakbevordering ontwikkelingssamenwerking en de beschikking van 17 augustus 2006 daartoe ruimte bieden.
2.15. Uit het vorenstaande volgt dat eiseres tot en met 2010 subsidies zal verlenen aan derden voor draagvlakactiviteiten en voorts dat eiseres verplicht is gedetailleerd rekening en verantwoording af te leggen. Ter zitting heeft verweerder dat laatste bevestigd. Vorenstaande brengt mee dat de werkzaamheden van eiseres die direct samenhangen met en voortvloeien uit haar subsidieverlenende taak voortduren tot na 2010. Noch in het primaire besluit, noch in het bestreden besluit is hier aandacht aan besteed.
2.16. Ter zitting heeft verweerder geopperd dat eiseres het jaarplan aanpast en eventueel gelden reserveert voor afbouwactiviteiten in 2011. Dit standpunt impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres de door haar ontvangen subsidiegelden aan een ander doel besteedt dan waarvoor de gelden zijn bestemd. Het bestreden besluit staat een dergelijke handelwijze uitdrukkelijk niet toe.
2.17. Gezien het aantal personeelsleden dat eiseres zal moeten afstoten, ligt het niet in de rede te veronderstellen dat de afrondende taken door het resterende personeel verricht kunnen worden.
2.18. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Gelet hierop zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
De rechtbank zal dan ook het beroep gegrond verklaren en verweerder zal worden opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Met het oog daarop merkt de rechtbank op vooralsnog niet in te zien dat het gegeven dat eiseres niet onder de werking van de Kaderwet zbo’s zal worden gebracht een beletsel zou zijn om een afbouwbouwsubsidie toe te kennen.
2.19. Tevens zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffiegeld ad € 288,-- (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2009 door mr. L.H. Waller, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. de Vries, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
DOC: B