Vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Zaak- en rolnummer: 816774 DX EXPL 06-3135
Vonnis van: 11 maart 2009
F.no.: 641
Vonnis van de kantonrechter
[eiseres],
nader te noemen eisende partij,
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. T.E. Breton-de Munck,
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
nader te noemen Dexia,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: dw. P. Swier.
Procedure
Het volgende processtuk is ingediend:
- de dagvaarding van 2 mei 2005, met producties.
Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM). Bij rolmededeling van 9 december 2005 is vastgesteld dat de procedure is geschorst. Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het gerechtshof te Amsterdam heeft eisende partij een afschrift overgelegd van de opt-outverklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin zij verklaart niet aan de verbindendverklaring gebonden te willen zijn. Naar aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure wordt hervat.
Vervolgens is ingediend:
- de conclusie van antwoord, met producties.
Bij tussenvonnis van 6 augustus 2008 is een comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 24 november 2008. Ter comparitie zijn verschenen eisende partij in persoon, bijgestaan door diens gemachtigde mr. H.A. Terleth-Gerretse en van de zijde van Dexia [persoon 1], bijgestaan door mr. P.V. Boeken. Voorafgaand aan deze comparitie zijn door eisende partij op 6 november 2008 en door Dexia per fax van 10 november 2008 aanvullende stukken ingediend, welke thans tot de gedingstukken behoren. Van hetgeen besproken is ter comparitie heeft de griffier aantekening gehouden.
Bij rolmededeling van 26 november 2008 is vervolgens aan partijen medegedeeld dat de behandeling van de zaak zou worden aangehouden. Op verzoek van eisende partij is de procedure met instemming van Dexia hervat.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Legio-Lease B.V. (hierna: Legio Lease). Waar hierna sprake is van Dexia wordt haar rechtsvoorgangster daaronder mede begrepen.
1.2. Eisende partij is sinds 10 mei 1982 gehuwd met [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot).
1.3. De echtgenoot is op of omstreeks 27 november 2000 met Dexia een lease-overeenkomst aangegaan, waarbij het volgende is overeengekomen:
Nr. I [contractnummer] [datum] [naam overeenkomst] [leasesom] [Looptijd] [Vooruitbetaling]
Deze overeenkomst zal hierna worden aangeduid als ‘de lease-overeenkomst’. Ten behoeve van de lease-overeenkomst is door de echtgenoot, ter voldoening van de 36 verschuldigde maandtermijnen, een bedrag van [bedrag], inclusief een korting van 10%, vooruitbetaald.
1.4. De vooruitbetaling aan Dexia ter zake van de lease-overeenkomst vond plaats op 22 december 2000 en is verricht ten laste van een rekening die op naam van zowel de echtgenoot als eisende partij stond.
1.5. De lease-overeenkomst is na ommekomst van de looptijd beëindigd, waarna Dexia een eindafrekening heeft opgesteld met het volgende resultaat:
Nr. Datum eindafrekening Resultaat Voldaan op
I [datum eindafrekening] [resultaat] Niet voldaan
2.1. Bij dagvaarding van 2 mei 2005 heeft eisende partij met een beroep op artikel 1:88 juncto 1:89 BW een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de lease-overeenkomst. Zij vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van de lease-overeenkomst, en veroordeling van Dexia tot betaling aan haar van [bedrag], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaling van de termijnen aan Dexia, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Dexia in de kosten van de procedure waaronder de kosten van de gemachtigde.
2.2. Dexia voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van eisende partij.
3. Beoordeling van de vorderingen
3.1. In het vonnis van deze rechtbank van 27 april 2007, LJN BA3914, en het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008, LJN BC2837, zijn in een soortgelijk geschil een aantal rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, waarvan voor dit geding met name van belang zijn:
huurkoop en bevoegdheid (rov 8.1);
artikel 1:88/1:89 BW (rov 8.2);
De kantonrechter neemt de overwegingen uit het vonnis van 27 april 2007 en het arrest van 28 maart 2008 op deze onderdelen over, voor zover daarvan niet hierna wordt afgeweken. In het onderhavige geval komt dat neer op het volgende.
Huurkoop; bevoegdheid en artikel 1:88/1:89 BW
3.2. Een lease-overeenkomst als de onderhavige wordt aangemerkt als huurkoop. De kantonrechter is derhalve bevoegd.
3.3. Eisende partij doet er een beroep op dat zij door betekening van de dagvaarding in deze procedure tijdig de vernietiging heeft ingeroepen van de door haar echtgenoot met Dexia gesloten lease-overeenkomst. Zij heeft de lease-overeenkomst niet mede-ondertekend en zij heeft voor het aangaan van de lease-overeenkomst geen toestemming gegeven. Zij is eerst bekend geraakt met de lease-overeenkomst in maart 2003 toen haar echtgenoot haar vertelde dat hij de lease-overeenkomst had afgesloten nadat hij zich had aangesloten bij de Stichting Leaseverlies.
3.4. Artikel 1:88 lid 1 onder d BW is op de lease-overeenkomst van toepassing. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende de daar bedoelde toestemming voor de lease-overeenkomst ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN AZ9721, rov 2.12.3). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, heeft eisende partij in beginsel de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid.
3.5. De verjaringstermijn voor het beroep op artikel 1:88 juncto 1:89 BW is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW drie jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007, 68 en LJN AY8771). Als wordt uitgegaan van maart 2003 als het moment waarop eisende partij op de hoogte raakte van de door haar echtgenoot met Dexia gesloten lease-overeenkomst, dan heeft eisende partij – gelet op het voorgaande – jegens Dexia tijdig de vernietiging ingeroepen.
3.5. Dexia stelt evenwel dat eisende partij al eerder op de hoogte was van de lease-overeenkomst en beroept zich erop dat de vordering van eisende partij is verjaard. Dexia heeft hiertoe aangevoerd dat er in de Nederlandse gezinsverhoudingen van uitgegaan mag worden dat de echtgenoot er steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen als de onderhavige doet. Voorts heeft Dexia ter comparitie gewezen op het feit dat de vooruitbetaling is gedaan van een en/of rekening en dat eisende partij derhalve op de hoogte heeft moeten zijn van de afschrijving van de vooruitbetaling ten behoeve van de lease-overeenkomst. Ten slotte heeft Dexia gewezen op de mede-ondertekening door eisende partij van het zogenaamde aanmeldingsformulier, waarbij de echtelieden de lease-overeenkomst hebben aangevraagd. Volgens Dexia is de handtekening op het aanmeldingsformulier gelijk te stellen met schriftelijke toestemming als bedoeld in artikel 1:88 BW. Daarnaast geldt dat hoewel eisende partij de lease-overeenkomst niet heeft ondertekend, uit de mede-ondertekening van het aanmeldingsformulier in ieder geval volgt dat zij op de hoogte was van het bestaan van de lease-overeenkomst vanaf het moment dat de echtgenoot deze lease-overeenkomst met Dexia afsloot. Eisende partij ontkent dat de handtekening op het aanmeldingformulier van haar afkomstig is.
3.6. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de arresten van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 27 november 2007 (LJN BC1140) en van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 28 oktober 2008 (LJN BG2704) en oordeelt in navolging van die arresten, anders dan in eerdere vergelijkbare gevallen, thans als volgt.
3.7. De kantonrechter volgt het gerechtshof ’s-Gravenhage en acht de door Dexia genoemde omstandigheden niet zonder gewicht, maar – mede gezien de betwisting van de handtekening op het aanmeldingsformulier – onvoldoende om daaruit (voorshands) af te kunnen leiden dat eisende partij reeds vanaf het moment van het afsluiten van de lease-overeenkomst in november 2000, dan wel vanaf december 2000 toen de vooruitbetaling werd afgeschreven van de gezamenlijke rekening, bekend was met de lease-overeenkomst. De ondertekening van het aanmeldingsformulier kan niet gelijk gesteld worden met het verlenen van schriftelijke toestemming voor de lease-overeenkomst. De enkele ondertekening en inzending van dit aanmeldingsformulier verplichtte eisende partij en haar echtgenoot tot niets, maar vormde slechts een uitnodiging aan Dexia tot het doen van een aanbod om een overeenkomst aan te gaan. De lease-overeenkomst is tot stand gekomen doordat Dexia, na ontvangst van het door eisende partij en haar echtgenoot ondertekende aanmeldingsformulier, een namens haar zelf ondertekend exemplaar van de lease-overeenkomst aan de echtgenoot heeft gezonden (waarmee zij een aanbod tot het aangaan van die overeenkomst heeft gedaan), gevolgd door de ondertekening daarvan door de echtgenoot (waarmee deze het aanbod heeft aanvaard) en de ontvangst van de ondertekende lease-overeenkomst door Dexia. Bovendien vormt het aanmeldingsformulier (productie 3 bij de conclusie van antwoord) een betrekkelijk summier document dat geen of nauwelijks inzicht geeft in de rechten en verplichtingen van partijen voortvloeiend uit de eventueel te sluiten lease-overeenkomst. Ten aanzien van de afschrijving van de vooruitbetaling geldt dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat eisende partij, ondanks het feit dat deze plaats vond van een gezamenlijke bankrekening, daarvan geen kennis droeg.
3.8. Nu Dexia zich op de verjaring van de vordering van eisende partij beroept, rust op haar de last te bewijzen dat eisende partij inderdaad al eerder van de lease-overeenkomst op de hoogte was, en wel op een zodanig tijdstip dat de dagvaarding niet binnen drie jaar nadat de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond in te roepen aan haar ten dienste was komen te staan, aan Dexia is betekend. Het verweer van Dexia levert immers een bevrijdend verweer op dat door haar bewezen moet worden. De kantonrechter zal Dexia hieromtrent een bewijsopdracht verstrekken. Ter comparitie hebben eisende partij en de echtgenoot al verklaringen afgelegd over het moment waarop eisende partij van het bestaan van de lease-overeenkomst op de hoogte raakte (zie hiervoor onder 3.3). Deze verklaringen gelden evenwel niet als getuigenverklaringen nu deze niet onder ede zijn afgelegd. Het is aan Dexia te bepalen of zij eisende partij en de echtgenoot thans ook nog als getuige wenst te horen.
3.9. Indien Dexia erin slaagt het haar opgedragen bewijs te leveren, zal de vordering van eisende partij worden afgewezen.
3.10. Indien Dexia er niet in slaagt het haar opgedragen bewijs te leveren, wordt ervan uitgegaan dat eisende partij de lease-oveeenkomst tijdig heeft vernietigd en geldt het volgende.
3.11. Er is sprake van een rechtsgeldige vernietiging en alle betalingen van de echtgenoot aan Dexia ter zake van de lease-overeenkomst dienen te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen de echtgenoot ter zake van de lease-overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden.
3.12. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over het in 3.11 bedoelde saldo van de
door Dexia te restitueren betalingen vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde de dag van de dagvaarding, derhalve met ingang van 2 mei 2005.
Buitengerechtelijke kosten
3.13. Voor zover buitengerechtelijke kosten zijn gevorderd zullen deze worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de zaak. Voor zover eisende partij vergoeding vordert van kosten voor het bij derden opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241 Rv bedoelde kosten, en derhalve tot de proceskosten.
I. draagt Dexia op te bewijzen dat eisende partij inderdaad reeds eerder dan het tijdstip gelegen drie jaar vóór de betekening van de dagvaarding in deze procedure van de lease-overeenkomst tussen de echtgenoot en Dexia op de hoogte was;
II. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 25 maart 2009 voor uitlating door Dexia of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
III. bepaalt dat Dexia, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel nadere bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
IV. bepaalt dat Dexia, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdata van de partijen en hun gemachtigden in de maanden mei tot en met juli 2009 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
V. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de kantonrechter in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220;
VI. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen;
VII. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E.B. Terwee, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter