ECLI:NL:RBAMS:2009:BH6950

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-3431 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een monumentenvergunning voor het bouwen van een serre aan een beschermd monument

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2009 uitspraak gedaan over de toekenning van een monumentenvergunning voor het bouwen van een serre aan de achterzijde van een beschermd monument. Eiseres, wonende te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, dat op 28 juli 2008 een vergunning heeft verleend aan vergunninghouder, wonende te [woonplaats]. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 februari 2009, waarbij zowel eiseres als vergunninghouder in persoon aanwezig waren, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A.C. Kaandorp.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante bepalingen van de Monumentenwet 1988 besproken, waarbij het belang van het behoud van de monumentale waarden van het pand werd afgewogen tegen de belangen van de aanvrager van de vergunning. Eiseres stelde dat verweerder zich niet op het advies van de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (RACM) mocht baseren, omdat dit advies niet op een deugdelijk onderzoek was gebaseerd. De rechtbank oordeelde echter dat de monumentale waarden van het pand vooral de voorzijde betroffen en dat een uitbouw aan de achterzijde geen invloed had op deze waarden.

Daarnaast heeft eiseres betoogd dat het advies van de welstandscommissie niet deugdelijk was en in strijd met de welstandsnota. De rechtbank oordeelde dat de toetsing aan de welstandsnota niet nodig was in het kader van de monumentenvergunning. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slaagden en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten. De uitspraak werd bekendgemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/3431 BESLU
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp,
verweerder,
gemachtigde mr. A.C. Kaandorp.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder],
wonende te [woonplaats],
vergunninghouder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een monumentenvergunning verleend voor het bouwen van een serre aan de achterzijde van het perceel [adres] te [woonplaats].
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De Afdeling heeft dit beroepschrift doorgezonden aan deze rechtbank, waar het op 1 september 2008 is ingekomen. Daarnaast heeft eiseres eenzelfde beroepschrift ingediend bij deze rechtbank, ingekomen op 2 september 2008. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2009.
Eiseres en vergunninghouder zijn in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: Monumentenwet) is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Monumentenwet stelt de gemeenteraad een verordening vast waarin ten minste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg, die burgemeester en wethouders adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11.
In artikel 16, eerste lid, van de Monumentenwet is bepaald, voor zover hier van belang, dat in gevallen dat burgemeester en wethouders over de aanvraag om vergunning beslissen, zij onmiddellijk afschrift van de aanvraag zenden aan de directeur van de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (hierna: RACM).
2.2 De rechtbank merkt de brief van verweerder van 18 december 2008 aan als nadere motivering van het bestreden besluit. De rechtbank zal zowel deze brief van verweerder als de reacties daarop van eiseres bij de beoordeling van dit beroep betrekken.
2.3 Zoals de Voorzitter van de Afdeling in onder meer de uitspraak van 3 februari 2009 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BH2493) heeft overwogen dient verweerder bij de beoordeling van een monumentenvergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet het belang van het behoud van de monumentale waarden van het pand af te wegen tegen de belangen van de aanvrager van een monumentenvergunning. Verweerder bepaalt het gewicht van het belang van het behoud van de monumentale waarden aan de hand van de adviezen van de RACM en de commissie voor welstand en monumenten (verder: welstandscommissie). Uit deze uitspraak blijkt voorts dat verweerder de aanvraag om monumentenvergunning niet aan de welstandsnota hoeft te toetsen, aangezien deze toetsing dient te geschieden in het kader van de vraag of een bouwvergunning dient te worden verleend.
2.4 Eiseres heeft allereerst gesteld dat verweerder ten onrechte haar zienswijze niet aan de RACM heeft gezonden. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat verweerder bij een aanvraag als de onderhavige niet gehouden is de zienswijzen van derden aan de adviseurs te zenden. Bij de vraag of een monumentenvergunning kan worden verleend staat bovendien centraal de vraag of door de verandering aan het monument monumentale waarden worden aangetast alsmede het belang van de eigenaar van het monument. Het belang van de eigenaar van een aangrenzend pand speelt daarbij geen rol (zie de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2007, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BB5236). Deze beroepsgrond van eiseres slaagt mitsdien niet.
2.5 Eiseres heeft voorts gesteld dat verweerder zich niet op het advies van de RACM heeft mogen baseren omdat dit advies niet rust op een deugdelijk onderzoek, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat het advies binnen een dag is totstandgekomen. De door de RACM te maken afweging omtrent de inbreuk op de monumentale waarden berust op de redengevende omschrijving van het monument als vervat in de aanwijzing tot beschermd monument. De RACM heeft in het advies van 8 februari 2008 positief geadviseerd met de volgende overwegingen:
"De redengevende omschrijving van het monument luidt: "Pand met afgeknotte gevel met zakgoot, gepleisterd, 18e eeuw". … Het plan betreft het bouwen van een serre aan de achtergevel. De serre zal 3m diep en ca. 5 m. breed worden. Uit oogpunt van monumentenzorg bestaat tegen het plan geen bezwaar."
De rechtbank begrijpt hieruit dat de monumentale waarden van het pand vooral de voorzijde van het pand betreffen, zodat een uitbouw aan de achterzijde niet van invloed is op de monumentale waarden van het pand. Eiseres heeft niet aangegeven waarom de RACM zich in redelijkheid niet op dit standpunt heeft mogen stellen. Deze beroepsgrond slaagt mitsdien niet.
2.6 Eiseres heeft tevens gesteld dat verweerder zich niet op het advies heeft mogen baseren van de welstandscommissie omdat deze evenmin een deugdelijk onderzoek heeft verricht en het advies in strijd is met de welstandsnota en de daarin vervatte gebiedsgerichte en loketcriteria.
Het laatste advies van de welstandscommissie van april 2008 luidt als volgt:
"Met de gekozen oplossing is geheel tegemoetgekomen aan de opmerkingen die gemaakt zijn in de vergadering van 21 februari 2008. Monumentale waarden worden nu in voldoende mate gewaarborgd c.q. niet aangetast. Er wordt voldaan aan de te stellen eisen voor wat betreft de monumentale waarden."
Zoals onder 2.3 overwogen behoeft in het kader van de monumentenvergunning niet te worden getoetst aan de welstandsnota. De rechtbank vermag niet in te zien dat de welstandscommissie niet in redelijkheid tot een positief advies heeft mogen komen, zodat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
2.7 Het standpunt van eiseres dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan dient eveneens te worden beoordeeld in het kader van de bouwvergunning.
2.8 De beroepsgrond van eiseres dat verweerder heeft nagelaten alternatieven te onderzoeken, slaagt evenmin. Vaste jurisprudentie van de Afdeling (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2006, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AV1763) is dat verweerder dient te beslissen over de vergunningaanvraag zoals deze is ingediend. Indien deze aanvraag op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking aan de vergunning nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke situatie zich in dit geval voordoet.
2.9 Aangezien het beroep van eiseres tijdig is ingesteld en ontvankelijk is geacht is eiseres niet in haar belangen geschaad door de onjuiste rechtsmiddelenclausule onder het bestreden besluit.
2.10 Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.11 Het beroep van eiseres is ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2009 door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van der Eijk, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B