ECLI:NL:RBAMS:2009:BH7799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV 08-27582
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.R.S.M. Marres
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag van werknemer door gemeente via stichting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. N.D. Groenewoud, en de Gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door Stichting Pantar Amsterdam, met mr. R.A.M. Galligan als gemachtigde. De zaak betreft een ontslag dat door de Gemeente aan [eiser] is gegeven, welke [eiser] als kennelijk onredelijk heeft bestempeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Gemeente Pantar heeft opgericht om de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (Wwb) te waarborgen, en dat Pantar een arbeidscontract met [eiser] had gesloten. Na een schorsing van [eiser] op 5 maart 2008, heeft de Gemeente de arbeidsovereenkomst opgezegd per 4 augustus 2008 zonder ontslagvergunning. [eiser] vorderde een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was, alsook schadevergoeding en betaling van achterstallig salaris.

De kantonrechter heeft de redelijkheid van het ontslag beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De rechter oordeelde dat de Gemeente niet voldoende bewijs had geleverd voor de ontslaggronden die in de ontslagbrief waren aangevoerd. Slechts één van de vier ontslaggronden, namelijk de afwijzing van de functie van Baliemedewerker DWI door [eiser], kon de toets der kritiek doorstaan. De rechter concludeerde dat deze enkele tekortkoming niet voldoende was om het ontslag te rechtvaardigen, en dat het ontslag als kennelijk onredelijk moest worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de Gemeente veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoeding, het salaris over de periode van 1 juni 2008 tot 4 augustus 2008, en het vakantiegeld, evenals de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
CV 08-27582
12 maart 2009
150
VONNIS
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. N.D. Groenewoud
tegen
GEMEENTE AMSTERDAM
ten deze vertegenwoordigd door STICHTING PANTAR AMSTERDAM
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen de Gemeente
gemachtigde: mr. R.A.M. Galligan
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 27 augustus 2008 met bijlagen
- het antwoord van Pantar met bijlagen.
Na het instructievonnis van 23 oktober 2008 is de procedure schriftelijk voortgezet. Aan het dosier zijn nog toegevoegd:
- de conclusie van repliek van [eiser] met bijlagen, mede houdende een wijziging van eis
- de conclusie van dupliek van Pantar.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
HET GESCHIL
1. De Gemeente heeft de Stichting Pantar opgericht ter uitvoering van de haar in de Wet Werk en Bijstand (Wwb) opgedragen taak. Die taak betreft de bevordering van de tewerkstelling van personen met een arbeidshandicap, zo mogelijk op de reguliere arbeidsmarkt.
2. Ter uitvoering van die taak heeft Pantar namens de Gemeente met [eiser] een arbeids-overeenkomst gesloten, ingaande per 1 augustus 2007. Onder die overeenkomst werd [eiser] te werk gesteld bij de zgn. Formulierenbrigade van de gemeentelijke Dienst Werk en Inkomen (DWI). Daartoe is Pantar met DWI een detacheringsovereenkomst aangegaan.
3. In andere juridische constellaties – maar steeds in het kader van de Wwb – was [eiser] al vanaf 17 januari 2005 voor de Formulierenbrigade werkzaam geweest.
4. [eiser], thans 52 jaar oud, verdiende laatstelijk een salaris van € 1.186,67 per maand, vermeerderd met 8 % vakantiegeld. Er gold een arbeidsduur van 32 uur per week.
5. Een geschil tussen [eiser] en zijn leidinggevende was voor de Formulierenbrigade aanleiding om hem per 5 maart 2008 te schorsen. Ten vervolge daarop heeft DWI aan Pantar de detachering van [eiser] opgezegd.
6. Sedert zijn schorsing heeft heeft [eiser] geen werkzaamheden meer voor Pantar verricht. De zoektocht naar een nieuwe functie heeft geleid tot fricties tussen [eiser] en Pantar.
7. In de betreffende periode is [eiser] arbeidsongeschikt geweest.
8. De voormelde fricties waren voor Pantar aanleiding de salarisbetaling per 18 juni 2008 te beëindigen. Vervolgens heeft de Gemeente – zonder dat zij daartoe een ontslagvergunning behoefde – de arbeidsovereenkomst met [eiser] bij brief van 26 juni 2008 opgezegd per 4 augustus 2008.
9. [eiser] acht dit ontslag kennelijk onredelijk in de zin van art. 7:681 BW. Hij vordert een verklaring voor recht van die strekking.
Daarnaast vordert hij – na wijziging van zijn eis – de veroordeling van Pantar tot betaling van
- het salaris over de periode vanaf 1 juni 2008 tot 4 augustus 2008, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente
- het vakantiegeld over de periode vanaf mei 2008 tot 4 augustus 2008 alsmede
- een schadevergoeding van € 5.126,00 bruto.
10. Pantar heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Zij bepleit dat het ontslag alleszins was gerechtvaardigd. Hetzelfde geldt voor de eerdere beëindiging van de salarisbetaling.
DE BEOORDELING
11. De redelijkheid van het ontslag dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In de eerste plaats dient acht te worden geslagen op de in de ontslagbrief aangevoerde gronden. Deze zijn als volgt samen te vatten:
a. [eiser] heeft in de periode van 13 mei tot 10 juni 2006 drie maal een passende functie geweigerd,
b. [eiser] heeft op 13 juni 2008 voorts een tijdelijke functie geweigerd,
c. [eiser] is op 17 juni 2008 niet verschenen op een bespreking met zijn leidinggevenden, waar hij zich voor deze weigeringen had moeten verantwoorden en
d. [eiser] heeft het bericht van de bedrijfsarts dat hij per 18 juni 2008 arbeidsgeschikt was, genegeerd.
[eiser] heeft deze verwijten gemotiveerd bestreden.
Ad a: drie functies geweigerd
12. De functie Verenigingsassistent bij de Stichting Sportbeheer heeft [eiser] op twee gronden afgewezen. De bezigheden in die functie – meesporten en fluiten – beschouwt hij niet als inhoudelijk werk. En verder zou die functie vanwege zijn rugklachten voor hem niet passend zijn.
Pantar heeft hiertegen aangevoerd dat de functie aan de rugklachten van [eiser] aangepast zou worden.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] deze functie als niet passend heeft mogen afwijzen. Uit de stukken blijkt immers dat hij al jaren met serieuze rugproblemen te kampen heeft. Hoe de functie daaraan zou zijn aan te passen, is niet duidelijk. Niet gesteld of gebleken is dat Pantar daarvoor destijds concrete voorstellen aan [eiser] heeft gedaan.
13. Pantar heeft aan [eiser] ook de functie Baliemedewerker DWI [naam 1] aangeboden. Deze heeft hij afgewezen vanwege het eerdere geschil met zijn toenmalig leidinggevende bij DWI. Dat zou zijn functioneren kunnen belemmeren.
Die redengeving overtuigt niet. DWI is een relatief grote organisatie en de aangeboden functie betrof een andere vestiging dan waar hij voordien had gewerkt. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] in de aangeboden functie iets met zijn voormalig leidinggevende te maken zou krijgen.
14. Voorts is gesproken over de functie van Bedrijfsleider [naam 2] Horeca. [eiser] heeft destijds verklaard dat hij geen ervaring en affiniteit met horecawerk had. Omdat dat wel een voorwaarde was voor het vervullen van die functie, is hij daarin niet aangesteld.
Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] met zijn verklaring onwaarheid heeft gesproken. [eiser] kan niet worden verweten dat hij geen affiniteit met horecawerk heeft, noch dat hij dat aan [naam 2] kenbaar heeft gemaakt.
Een en ander impliceert dat Pantar het feit dat [eiser] niet in de functie bij [naam 2] is aangesteld, ten onrechte tot een ontslaggrond heeft gemaakt.
Ad b: tijdelijke functie afgewezen
15. Nadat enige tijd was verstreken zonder dat [eiser] in een nieuwe functie kon worden geplaatst, heeft Pantar hem op 10 juni 2008 aangemeld voor een tijdelijke werkplek bij het Cluster Handel & Industrie van Pantar zelf. [eiser] zou worden ingezet bij de assemblage van lichtarmaturen.
16. Die tijdelijke plaatsing heeft [eiser] niet aanvaard. Zijn argument was dat het daar een sociale werkplaats betrof, als bedoeld in de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en dat voor hem geen WSW-indicatie was afgegeven. Ook achtte hij het werk beneden zijn niveau.
17. Pantar ontkent dat sprake was van een sociale werkplaats in de zin van de WSW. Het betreft een werkbedrijf – zo stelt zij – bestemd voor werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Er wordt productiewerk geleverd als in een reguliere onderneming, maar de mate van begeleiding is anders dan bij een regulier bedrijf.
18. De kantonrechter constateert dat de formele WSW-status voor de betreffende werkplek mag ontbreken, maar de beschrijving door Pantar duidt er op dat de werkomstandigheden bij het bedoelde werkbedrijf niet wezenlijk anders zijn dan op een WSW-werkplaats. Opmerkelijk in dit verband is dat de hier bedoelde functie in het arbeidsdeskundig rapport van UWV (prod. 32) wordt aangeduid als Algemeen Medewerker WSW.
19. Daar komt bij dat het niet in de rede ligt om productiewerk op te dragen aan iemand die gekwalificeerd is voor het werk bij de DWI-formulierenbrigade, ook al is die opdracht maar voor tijdelijk.
Pantar heeft wel aangevoerd dat [eiser] op grond van art. 4.1. Wwb verplicht is om alle “algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden”, maar dat doet er niet aan af dat Pantar bij haar beroep op die bepaling de eisen van goed werkgeverschap in acht dient te nemen. Daarbij valt te bedenken dat (formeel) WSW-werk blijkens de wettekst sowieso niet als “algemeen geaccepteerde arbeid” is te beschouwen.
20. Kortom, met haar verweer in CvA 17 dat [eiser] de tijdelijke functie had behoren te accepteren, omdat “het niet de bedoeling is dat medewerkers thuis zitten, maar aan het werk zijn”, gaat Pantar bepaald tekort door de bocht.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] de hier bedoelde tijdelijke functie mogen afwijzen.
Ad c: Niet verschenen op bespreking van 17 juni 2008
21. Dat [eiser] niet is verschenen wordt volledig geëxcuseerd door de faxbrief van zijn toenmalige raadsman, mr. Wittensleger, van diezelfde dag. Niet gesteld of gebleken is dat Pantar de fax pas na het voor de bespreking geplande tijdstip heeft ontvangen.
22. Mr. Wittensleger heeft om valabele redenen enig uitstel van de bespreking verzocht. [eiser] had hem verzocht het gesprek bij te wonen, maar hij was op het door Pantar genoemde tijdstip verhinderd. Dat kan [eiser] niet euvel geduid worden. De brief met de oproep voor het gesprek is op vrijdag 13 juni verzonden, derhalve kort voor de gespreksdatum.
Ad d: Arbeidsgeschiktheidsverklaring per 18 juni 2008 genegeerd
23. In zijn bericht van 16 juni heeft de bedrijfsarts 18 juni aangegeven als datum einde verzuim. Bij brief van 18 juni heeft Pantar aan [eiser] aangezegd dat – indien hij het met die uitspraak niet eens was – hij binnen twee dagen een deskundigenoordeel moest aanvragen. Zo niet, dan beschouwde Pantar hem als arbeidsgeschikt. Indien hij niettemin zou weigeren aan het werk te gaan, zou Pantar het salaris over de periode vanaf 18 juni inhouden.
24. Een feit is dat [eiser] geen deskundigenoordeel heeft aangevraagd en evenmin aan het werk is gegaan. De vraag is nu of Pantar hem daarvan terecht een verwijt maakt. Dienaangaande het volgende.
25. In zijn voormelde bericht van 16 juni refereerde de bedrijfsarts aan de voor 17 juni geplande bespreking. Hij adviseerde om [eiser] tot en met dat overleg een time out te geven, zodat betrokkenen gelegenheid zouden hebben tot een oplossing te komen voor de impasse die bij [eiser] spanningsklachten had teweeg gebracht.
Toen de bedrijfsarts op 19 juni vernam dat de bespreking nog niet had plaats gevonden, heeft hij op die dag aan betrokkenen bericht zijn advies te handhaven: een time out voor [eiser] tot en met de bespreking.
26. Die bespreking heeft later op die 19e plaats gevonden. Het ging toen andermaal om de voormelde tijdelijke functie bij het Cluster Handel en Industrie, welke [eiser] niet had aanvaard. Dat heeft hij ook toen niet gedaan.
27. Een en ander overziende constateert de kantonrechter dat de door de bedrijfsarts geadviseerde time out geduurd heeft tot en met de bespreking van 19 juni. Inderdaad is [eiser] ook daarna niet aan het werk gegaan. Echter, dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de oproep voor de tijdelijke functie bij het Cluster Handel en Industrie is hem – zoals hiervoor overwogen – niet kwalijk te nemen. En voor het overige heeft Pantar hem niet voor enige taakvervulling opgeroepen. Integendeel: een week later heeft Pantar hem de ontslagbrief toegezonden.
Kortom, ook het feit dat [eiser] na de bedoelde arbeidsgeschiktverklaring niet aan het werk is gegaan, en er ook van heeft afgezien een medfsche second opinion aan te vragen, is door Pantar ten onrechte als ontslaggrond gehanteerd.
Het initiële geschil
28. Niet zonder belang is dat de oorsprong van deze ontslagkwestie teruggaat op het geschil dat voor DWI reden was om aan Pantar de detachering van [eiser] op te zeggen. [eiser] heeft naar aanleiding van dat geschil een klacht bij DWI ingediend. Na onderzoek conform de Wet Bestuursrecht werd geoordeeld dat DWI een goede reden heeft gehad [eiser] te schorsen en zijn detachering op te zeggen.
[eiser] heeft de kwestie die aanleiding voor het geschil – de werkwijze van de Formulierenbrigade – voorgelegd aan de Gemeentelijke Ombudsman. Deze zag geen reden voor nader onderzoek, omdat de betreffende werkwijze praktisch en zinvol was.
29. Hetgeen [eiser] heeft aangevoerd, geeft onvoldoende grond voor een oordeel dat de DWI en de Ombudsman de kwestie onjuist hebben beoordeeld. Aldus dringt zich het beeld op dat [eiser] een duidelijk negatieve rol heeft gespeeld bij de gebeurtenissen, die uiteindelijk de aanzet tot zijn ontslag zijn gebleken.
Conclusie
30. Al het vorengaande overziende oordeelt de kantonrechter dat slechts één aspect van één van de vier door Pantar gegeven ontslaggronden de toets kan doorstaan: het was niet terecht dat [eiser] de functie van Baliemedewerker DWI heeft afgewezen. Alle andere in de ontslagbrief aan [eiser] gemaakte verwijten houden geen stand en zijn deels zelfs gekunsteld.
Die ene tekortkoming van [eiser] acht de kantonrechter niet voldoende zwaarwegend als rechtvaardiging voor het hem gegeven ontslag.
Gezien de overige omstandigheden zou men eerder zeggen dat Pantar gezocht heeft naar oneigenlijke middelen om zich van [eiser] te ontdoen. Mogelijk vindt dat zijn verklaring in het feit dat [eiser] zich moeilijk heeft opgesteld – zowel tegenover zijn leidinggevende bij DWI als wellicht ook tegenover Pantar – maar dat is natuurlijk geen excuus. Zeker niet voor een werkgever als Pantar, waarvan de bestaansreden juist is personen in een moeilijke positie verder te helpen op de arbeidsmarkt.
31. Ook al is [eiser] in deze kwestie niet brandschoon – zie zijn conflict bij DWI en zijn latere weigering een DWI-functie te aanvaarden – de kantonrechter beschouwt het aan [eiser] gegeven ontslag dan ook als kennelijk onredelijk. Hierna zal een verklaring voor recht van die strekking worden gegeven.
De door [eiser] gevorderde schadevergoeding is toewijsbaar. Voor matiging is geen reden.
32. In het voorgaande ligt begrepen dat voorts niet terecht was dat Pantar de salarisbetaling aan [eiser] heeft stopgezet.
Nu tegen de loonvorderingen van [eiser] voor het overige geen specifiek verweer is gevoerd, zijn ook deze toewijsbaar. De wettelijke verhoging wordt op de gebruikelijke gronden beperkt tot 25%.
33. De Gemeente zal worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser].
BESLISSING
De kantonrechter
I. verklaart voor recht dat het ontslag, door Pantar namens de Gemeente bij brief van 26 juni 2008 aan [eiser] gegeven, kennelijk onredelijk is,
II. veroordeelt de Gemeente om aan [eiser] te betalen
- € 5.126,00 bruto terzake van schadevergoeding
- het salaris over de periode van 1 juni 2008 tot 4 augustus 2008, te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf het opeisbaar worden van de diverse termijnen
– het vakantiegeld over de periode van mei 2008 tot 4 augustus 2008,
III. veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van [eiser], tot op heden begroot op:
- voor verschuldigd griffierecht € 201,00
- voor het exploot van dagvaarding
- voor salaris gemachtigde €
€ 71,80
450,00
in totaal € 721,80
één en ander inclusief eventueel af te dragen BTW en te betalen aan de griffier bij dit gerecht
IV. en verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. E.R.S.M. Marres, kantonrechter, en uitgesproken op 12 maart 2009.
De griffier De kantonrechter