vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 409153 / HA ZA 08-2733
[eiser],
wonende te [woonplaats], België,
eiser,
advocaat mr. H.A.J.M. van Kaam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HET PAROOL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. O.M.B.J. Volgenant.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als Het Parool en [gedaagde 2] en gezamenlijk Het Parool c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 december 2008, met de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 4 maart 2009, met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is plastisch chirurg en werkzaam in België en in Nederland.
2.2. Het Parool is uitgeefster van het gelijknamige dagblad. [gedaagde 2] is onderzoeksjournalist en schrijft in dat kader regelmatig artikelen over criminaliteit voor Het Parool.
2.3. Op 1 juli 2008 is door het Korps landelijke politiediensten, Dienst Nationale Recherche een rapport uitgebracht met de titel "Schone Schijn. De signalering van mensenhandel in de vergunde prostitutiesector"
In dit rapport is – onder meer – het volgende opgenomen:
“(…) Het project [projectnaam] richt zich sinds april 2006 op een Turkse groep verdachten van mensenhandel. De groep wordt verantwoordelijk gehouden voor de gedwongen exploitatie van vrouwen in de raamprostitutie in Amsterdam, Alkmaar en Utrecht. Het strafrechtelijk onderzoek is bij het verschijnen van de voorliggende bestuurlijke rapportage nog onder de rechter. Niettemin acht het Openbaar Ministerie voldoende redenen aanwezig om reeds nu het (lokale) openbaar bestuur en de betrokken uitvoerende instanties te laten delen in de kennis die is opgedaan over de werkwijze van de verdachten.
(…)
3.4.3
(…)
Een cosmetische kliniek heeft alle borstvergrotingen voor de groep verzorgd en gaf de groep korting. Bij minstens één slachtoffer sprak de pooier bij wijze van intake met de arts. Meerdere slachtoffers verklaren dat de pooier tevens de uiteindelijke cupmaat bepaalde.
(…)”
2.4. In de zaterdageditie van Het Parool van 9 augustus 2008 is een door [gedaagde 2] geschreven artikel geplaatst met de titel "Nette raamprostitutie: meer dan schone schijn is het niet"
In dit artikel is onder meer de volgende passage opgenomen:
"(…)
In het dossier dook nog een aantal opmerkelijke 'faciliteerders' op, die de pooiers terwille waren. Het meest in het oog springt de Vlaamse plastisch chirurg dr. [eiser] uit [plaatsnaam]; het vaste adres voor de borstvergrotingen die de pooiers 'hun' vrouwen oplegden. De recherche stelde vast dat hij kwantumkorting verleende aan [persoon 1] en mannen die zich voorstelden als 'vriend van [persoon 1]'. Die hoefden niet 3000 euro te betalen, maar 2600. Het kwam voor dat [eiser], uiteraard in strijd met alle normen, met de begeleider de gewenste omvang van de borsten besprak, niet met de vrouw. 'Stop maar vol', was dan de opdracht. Het kwam voor dat een vrouw uit de narcose ontwaakte met een veel grotere cupmaat dan ze had verwacht.
(…)"
2.5. Bij brief van 23 augustus 2008 heeft de raadsman van [eiser] de hoofdredactie van Het Parool gesommeerd hem te bevestigen dat de in het artikel aan het adres van [eiser] geuite beschuldigingen ongefundeerd zijn en niet door Het Parool en [gedaagde 2] zullen worden herhaald.
Aan deze sommatie heeft Het Parool niet voldaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. te verklaren voor recht dat de in het artikel van 9 augustus 2008 aan zijn adres gedane beschuldigingen jegens hem onrechtmatig zijn, onder meer nu deze geen steun vinden in het feitenmateriaal en zijn persoonlijke levenssfeer schenden,
II. Het Parool en [gedaagde 2] te verbieden het artikel van 9 augustus 2008, althans het onderdeel waarin de beschuldigingen aan zijn adres worden geuit, op welke wijze dan ook openbaar te maken en/of te verveelvoudigen, op straffe van een dwangsom van EUR 50.000,= per dag,
III. Het Parool en [gedaagde 2] te verbieden [eiser], al dan niet onder vermelding van zijn voornaam, achternaam, nationaliteit en vestigingsplaats, op welke wijze dan ook te beschuldigen van het feit dat hij faciliteerder en het vaste adres zou zijn van de 'Groep B' en/of dat hij één of meer vrouwen tegen hun wil een borstvergroting zou hebben laten ondergaan en/of dat hij een mannelijke begeleider de omvang van de borstvergroting zou hebben laten bepalen en/of dat hij de door een mannelijke begeleider verstrekte opdracht zou hebben uitgevoerd de borsten van een vrouw zo groot mogelijk te maken, of woorden van gelijke strekking, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 50.000,= per dag,
IV. Het Parool en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van EUR 50.000,= als vergoeding van de door hem geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente,
V. Het Parool en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente, als vergoeding van de materiële schade,
VI. Het Parool en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, te begroten op grond van het rapport Voorwerk II, te vermeerderen met de wettelijke rente, en
VII. Het Parool en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] stelt hiertoe – zakelijk weergegeven – dat de ernstige beschuldigingen in het artikel zijn eer, goede naam en zorgvuldig opgebouwde reputatie als arts schenden. [gedaagde 2] heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de ernst van de te verwachten gevolgen van publicatie van dergelijke ernstige beschuldigingen, maar heeft die beschuldigingen zonder enig voorbehoud, en met vermelding van voor- en achternaam, nationaliteit en vestigingsplaats van [eiser] geuit. Hierdoor komt de nadruk van het artikel op disproportionele wijze op de persoon van [eiser] te liggen.
De aan het adres van [eiser] gedane beschuldigingen zijn onjuist en vinden geen steun in het beschikbare feitenmateriaal. [eiser] is in de strafzaak tegen [persoon 1] geen verdachte. Het Parool c.s. baseert zich louter op onvolledige aangiften en verklaringen die onderdeel uitmaken van deze strafzaak, maar heeft nooit een gedegen onderzoek gedaan naar de – beweerde normloze – handelwijze van [eiser]. Ook het rapport "Schone Schijn" biedt geen enkele steun voor de beschuldigingen.
[eiser] heeft als getuige in de strafzaak onder ede verklaard dat hij een beperkt aantal vrouwen heeft behandeld die zijn doorverwezen door [persoon 1] Op geen enkele wijze was voor [eiser] duidelijk dat deze vrouwen mogelijk door [persoon 1] werden uitgebuit. De stelling dat het is voorgekomen dat [eiser] uitsluitend met een begeleider de omvang van de borsten en niet met de vrouw in kwestie zou hebben vastgesteld, is onjuist.
De jegens [eiser] geuite beschuldigingen zijn dan ook onrechtmatig te achten. Het artikel heeft er inmiddels toe geleid dat diverse patiënten hun afspraken hebben geannuleerd en het aantal intakegesprekken met nieuwe patiënten is afgenomen. Als gevolg hiervan heeft [eiser] aanzienlijke schade geleden en dreigt hij nog verder schade te lijden.
[eiser] heeft er recht op dat het Het Parool en [gedaagde 2] wordt verboden deze beschuldigingen te herhalen. Aldus [eiser].
3.3. Het Parool c.s. voert gemotiveerd verweer waarop hierna, bij de beoordeling van het geschil, nader zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van Het Parool c.s. het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van [eiser] het recht op bescherming van eer en goede naam en op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Het belang van Het Parool c.s. is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moeten kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [eiser] is dat hij niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Het antwoord op de vraag welk van deze beide, in beginsel gelijkwaardige, rechten in dit geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval. De mate waarin de beschuldiging steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal, is één van die omstandigheden, alsmede de wijze waarop de beschuldiging is gepresenteerd.
4.2. Aanleiding voor de publicatie van het artikel van 9 augustus 2008, dat deel uitmaakt van een reeks in Het Parool gepubliceerde artikelen van [gedaagde 2] over de mensenhandel-strafzaak tegen [persoon 1] en diens medeverdachten, is het verschijnen van het hiervoor onder 2.3. genoemde rapport "Schone Schijn". In dit rapport wordt beschreven dat één van de doelstellingen van het project [projectnaam], zoals het onderzoek naar de Turkse groep verdachten van mensenhandel in de prostitutiesector in het rapport wordt genoemd, was te komen tot de beschrijving van de werkwijze van de verdachten en hun faciliteerders. In het rapport wordt in dat verband – onder meer – vermeld dat de verdachten met hun slachtoffers voor borstvergrotingen telkens naar eenzelfde cosmetische kliniek gingen.
4.3. In het eerste deel van de aan [eiser] gewijde passage in het krantenartikel van 9 augustus 2008 wordt met het gebruik van de termen 'opmerkelijke faciliteerders', 'meest in het oog springt', 'vaste adres voor borstvergrotingen', en 'kwantumkorting' een algemeen beeld geschetst van de vermeende rol van [eiser] bij borstvergrotende operaties bij vrouwen die slachtoffer zijn van mensenhandel. Dit geschetste algemene beeld wordt vervolgens ingekleurd door het tweede gedeelte, waarin een tweetal feitelijke voorbeelden wordt gegeven van de werkwijze van [eiser]. Beschreven wordt namelijk dat 'het voorkwam' dat [eiser] met de begeleider de gewenste omvang van de borsten besprak, en niet met de vrouw, - ‘Stop maar vol’ was dan de opdracht - , en dat ‘het voorkwam’ dat een vrouw uit de narcose ontwaakte met een veel grotere cupmaat dan ze had verwacht. Deze feitelijke beweringen worden in het krantenartikel voorzien van het waardeoordeel van de journalist – [gedaagde 2] – dat dit ‘uiteraard in strijd met alle normen’ is.
4.4. De ernst van de over [eiser] geuite beschuldigingen en de wijze waarop deze zijn gepresenteerd, namelijk door het noemen van voorbeelden van de werkwijze van [eiser], die met naam en toenaam wordt genoemd, in een krant met een journalistiek serieuze reputatie en met een aanzienlijke oplage, en de daardoor te verwachten negatieve gevolgen voor [eiser], vereist dat deze zijn gebaseerd op een deugdelijk journalistiek onderzoek, resulterend in een stevige onderbouwing voor de geuite beschuldigingen.
4.5. [gedaagde 2] heeft ter comparitie verklaard dat het rapport "Schone Schijn" de aanleiding voor het artikel was, maar niet zijn enige bron van informatie over [eiser] was. [gedaagde 2] heeft verklaard dat hij tevens kennis heeft genomen van een groot aantal stukken met betrekking tot de strafzaak tegen [persoon 1] en diens medeverdachten, waarmee hij de berichtgeving in het krantenartikel van 9 augustus 2008 stelt te kunnen onderbouwen. Het Parool en [gedaagde 2] hebben verder aangevoerd dat de berichtgeving over [eiser], inclusief de hiervoor genoemde feitelijke beweringen, ook wordt onderbouwd door de getuigenverklaring van [eiser] zelf, door hem afgelegd op 13 maart 2008 ten overstaan van de Belgische onderzoeksrechter, door vele documenten en verklaringen die in de strafzaak tegen [persoon 1] en diens medeverdachten aan de orde zijn geweest en de omstandigheid dat [eiser] door Justitie wordt gezien als het enige adres voor borstvergrotingen bij slachtoffers van de groep van [persoon 1].
Ter onderbouwing van de passage in het krantenartikel dat het voorkwam dat [eiser] de omvang van de borsten met de man besprak, en niet met de vrouw, en dat de vrouw uit de narcose ontwaakte met een grotere borstomvang dan afgesproken, heeft [gedaagde 2] gewezen op de omstandigheid dat dit tijdens de strafzittingen, die door [gedaagde 2] als journalist werden bijgewoond, verschillende malen aan de orde kwam. [gedaagde 2] heeft verwezen naar een tweetal stukken, die – althans volgens [gedaagde 2] – de verklaring bevatten van twee slachtoffers van [persoon 1] die door [eiser] zijn behandeld.
4.6. Vaststaat dat [gedaagde 2] als journalist de strafzaak tegen [persoon 1] en diens medeverdachten op de voet heeft gevolgd, als toehoorder aanwezig is geweest bij vrijwel alle terechtzittingen in die zaak en kennis heeft genomen van stukken uit het strafdossier. Verder is niet betwist dat [eiser] in deze strafzaak meer dan eens is genoemd in verband met de mogelijkheid dat een aantal slachtoffers van [persoon 1] en diens medeverdachten – al dan niet onder dwang van de verdachten – een borstvergroting heeft ondergaan in de kliniek van [eiser], dat [eiser] zelf heeft verklaard meerdere patiënten te hebben behandeld die via [persoon 1] bij zijn kliniek terecht kwamen en dat in ieder geval één van de verdachten ervoor is veroordeeld dat hij een slachtoffer heeft bewogen een borstvergrotende operatie te ondergaan, terwijl hij bepaalde hoe groot de borstomvang moest worden.
4.7. De rechtbank stelt vast dat de in het krantenartikel opgesomde voorbeelden van de handelwijze van [eiser] op zodanige wijze zijn verwoord (“het kwam voor dat”) dat bij de lezer geen andere indruk kan ontstaan dan dat [eiser] daadwerkelijk zonder overleg met de patiënte, maar met de mannelijke begeleider van die patiënte de borstomvang bepaalde. Het Parool c.s. hebben aangevoerd dat deze beschuldiging steun vindt in de aangifte van [persoon 2] en een proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van [persoon 3], beiden slachtoffers uit de strafzaak tegen [persoon 1] Deze stukken waarop het Parool c.s. zich beroepen zijn vanwege journalistieke bronbescherming niet door Het Parool c.s. overgelegd. Het Parool c.s. hebben in de conclusie van antwoord uit die verklaringen geciteerd.
4.8. Uit de wijze waarop Het Parool c.s. in de conclusie van antwoord hebben geciteerd uit – althans volgens haar – de aangifte van [persoon 2], volgt echter dat het citaat niet uit een aangifte van [persoon 2] afkomstig is. Uit het citaat in de conclusie van antwoord blijkt immers dat geen sprake is van een verklaring van [persoon 2], maar van een verklaring van een derde over [persoon 2] (“[persoon 2] wilde (…)” en “Ze was (…)”). Van wie de verklaring over [persoon 2] afkomstig is, is niet door Het Parool c.s. toegelicht. Om die reden kan voor de onderbouwing van de door Het Parool c.s. in het krantenartikel geuite beschuldiging aan de betreffende verklaring niet de betekenis worden gehecht die Het Parool c.s. daar aan geven.
4.9. De rechtbank is verder van oordeel dat de betreffende door Het Parool c.s. geciteerde verklaring over [persoon 2] de feitelijke beschuldigingen aan het adres van [eiser] ook anderszins niet kan dragen. Uit de verklaring valt wel op te maken dat tussen [persoon 1] en [persoon 2] door [persoon 1] de cupmaat werd bepaald, maar niet dat [eiser] hiervan op de hoogte was. Integendeel, uit de verklaring blijkt dat [persoon 2] uit angst, naar mag worden aangenomen voor [persoon 1], niet heeft gezegd dat zij een cupmaat C wilde en niet de door [persoon 1] gewenste maximale borstvergroting.
4.10 Ook het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van [persoon 3] waarover Het Parool c.s. beschikte geeft onvoldoende steun voor de beschuldiging dat [eiser] uitsluitend op aanwijzing van [persoon 1] handelde. Ook hier is de beschuldiging van Het Parool niet gebaseerd op de verklaring van [persoon 3] zelf, maar op een niet controleerbare weergave van (een deel van) haar verklaring in een proces-verbaal van bevindingen. Daar komt bij dat in het citaat weliswaar staat “[persoon 1] besprak met de arts wat voor borsten zij moest krijgen. Zij had hier geen inbreng.”, maar uit een ander deel van het citaat volgt tevens dat uiteindelijk bij [persoon 2] geen borstvergrotende operatie is verricht.
4.11 Het Parool c.s. hebben zich er op beroepen dat in ieder geval één van de verdachten ervoor is veroordeeld dat hij een slachtoffer heeft bewogen een borstvergrotende operatie te ondergaan, terwijl hij bepaalde hoe groot de borstomvang moest worden. Daaraan kan anders dan Het Parool c.s. meent evenwel geen conclusie worden verbonden met betrekking tot het handelen van [eiser]. Uit de stellingen van Het Parool c.s. blijkt niet dat zij ten tijde van de publicatie beschikten over feitenmateriaal waaruit volgt dat voor [eiser] duidelijk was dat de vrouwen door [persoon 1] werden bedreigd en uitgebuit. Dat op zichzelf genomen vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de werkwijze van [eiser] en de wijze waarop hij professionele maatstaven in acht heeft genomen, rechtvaardigt niet de vergaande beschuldiging die Het Parool c.s. hebben gedaan.
4.12 De feitelijke bewering in het krantenartikel dat het voorkwam dat [eiser] welbewust zonder overleg met de patiënt de borstomvang met de mannelijke begeleider vaststelde en dat de vrouw uit de narcose ontwaakte met een veel grotere cupmaat dan verwacht, vindt dan ook geen steun in het beschikbare feitenmateriaal. Het gebruik van woorden als "opmerkelijke faciliteerders" "meest in het oog springt" "vaste adres" en "kwantumkorting" alsmede het noemen van de voor- en achternaam van [eiser] en zijn herkomstplaats, dragen bij aan het onrechtmatige karakter van de bestreden passage. Het recht van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam en zijn privacy weegt in dit geval dan ook zwaarder dan het recht van Het Parool c.s. op uitingsvrijheid. Het Parool c.s. hebben door aldus te publiceren onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
De gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar als na te melden.
4.13 De vordering van [eiser], zoals verwoord onder II van het petitum van de dagvaarding, zal worden afgewezen nu de gronden van die vordering alsmede de feitelijke onderbouwing daarvan ontbreken. Het artikel waarin de onrechtmatig geoordeelde passage over [eiser] is opgenomen is eenmalig in Het Parool van 9 augustus 2008 gepubliceerd. Nu er geen aanleiding is om aan te nemen dat Het Parool c.s. voornemens zou zijn ditzelfde artikel nogmaals openbaar te maken, ontbreekt bovendien het belang van [eiser] bij het door hem gevraagde verbod.
4.14 Het onder III van het petitum gevorderde verbod is evenmin toewijsbaar, aangezien een dergelijk verbod voor de toekomst een te grote beperking van de uitingsvrijheid van Het Parool c.s. ten gevolge zou hebben. Bovendien kan het opleggen van een dergelijk verbod, indien daaraan dwangsommen worden gekoppeld, gemakkelijk tot executiegeschillen leiden.
4.15 Door de publicatie van de bestreden passage is een onaanvaardbare inbreuk op de (beroeps-)eer en goede naam van [eiser] gemaakt, waardoor hij schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van EUR 10.000,= aan immateriële schadevergoeding in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Daarbij wordt in het bijzonder in overweging genomen dat de onvoldoende onderbouwde beschuldigingen buitengewoon schadelijk zijn voor een arts als [eiser] die in hoge mate afhankelijk is van zijn reputatie. De schadevergoeding zal hoofdelijk worden toegewezen. Nu niet is gesteld of gebleken dat de wettelijke rente al eerder verschuldigd is geworden, zal deze worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding, 30 september 2008.
4.16 [eiser] heeft verder gesteld dat als gevolg van de negatieve media-aandacht diverse patiënten intake gesprekken en geplande behandelingen hebben geannuleerd, waardoor hij inkomsten misloopt. De rechtbank stelt vast dat voldoende is gesteld dat door het handelen van Het Parool c.s. mogelijk schade is geleden, zodat de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure kan worden toegewezen.
4.17 De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.18 Het Parool en [gedaagde 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- vast recht 1.100,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5punt (dagvaarding 1 punt, akte uitlating producties 0,5 punt comparitie 1 punt) × tarief EUR 452,=)
Totaal EUR 2.315,44.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat de in het artikel in Het Parool van 9 augustus 2008 opgenomen passage, zoals hiervoor weergegeven onder 2.4., onrechtmatig is,
5.2. veroordeelt Het Parool en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van EUR 10.000,= (tienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2008 tot aan de dag der voldoening,
5.3. veroordeelt Het Parool en [gedaagde 2] hoofdelijk tot vergoeding van de materiële schade aan [eiser], nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2008 tot aan de dag der voldoening,
5.4. veroordeelt Het Parool en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 2.315,44,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2009.?