ECLI:NL:RBAMS:2009:BI2620

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380701
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor verbruikte elektriciteit door hennepkwekerij

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van [A] voor de verbruikte elektriciteit in verband met een hennepkwekerij. De eiser, Eneco Energie Services B.V., heeft [A] aangeklaagd voor de kosten van elektriciteit die is verbruikt tijdens de illegale hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat Eneco niet in haar bewijsvoering is geslaagd om het aantal kweken dat in het pand heeft plaatsgevonden aannemelijk te maken. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat er meer dan één kweek heeft plaatsgevonden en heeft een schatting gemaakt van drie kweken in de periode van 28 februari 2004 tot 18 februari 2005.

De rechtbank heeft de kosten van de verbruikte elektriciteit berekend op basis van deze schatting en heeft de vordering van Eneco tot betaling van de elektriciteitskosten toegewezen. Daarnaast is [A] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat [A] reeds bij het ontstaan van de schade in verzuim was, zonder dat daar een ingebrekestelling aan vooraf hoefde te gaan. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is afgewezen, omdat Eneco onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor deze kosten.

Het vonnis is uitgesproken op 15 april 2009 door mr. C.M. Degenaar. De rechtbank heeft de vordering van Eneco tot betaling van een bedrag van EUR 9.953,75 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft [A] in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van EUR 1.955,85, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 380701 / HA ZA 07-2708
Vonnis in hoofdzaak van 15 april 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO ENERGIE SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. S.A. van der Sluijs,
tegen
[A],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna Eneco en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 juli 2008
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 november 2008
- de conclusie na getuigenverhoor
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank gaat voort op hetgeen bij tussenvonnis is vastgesteld en geoordeeld.
2.2. Eneco is bij tussenvonnis toegelaten bewijs te leveren van de ingangsdatum en de periode dat illegale afname van elektriciteit in het pand aan de -- te -- (hierna te noemen: het pand) heeft plaatsgevonden.
2.3. Eneco heeft een getuigenverklaring aangedragen van [B], fraude-inspecteur bij Eneco. [A] heeft afgezien van tegenverhoor.
2.4. [A] voert aan dat Eneco niet geslaagd is in het door haar te leveren bewijs. Volgens [A] bevestigt de getuigenverklaring dat de schatting van het aantal hennepkweken (hierna te noemen: kweken) alleen gebaseerd is geweest op de mate van vervuiling van het koolstoffilters. Naar aanleiding van de aan de getuige getoonde foto nummer 5 van twee in het pand aangetroffen koolstoffilters, heeft de getuige verklaard dat de ribbels op die koolstoffilters het gevolg kunnen zijn van het feit dat de filters eerst elders opgehangen waren. [A] voert aan dat mede op grond van die verklaring van de getuige de mate van vervuiling van de koolstoffilters geen indicatie is voor het aantal kweken dat in het pand gehouden is. De getuige heeft verklaard geen ervaring te hebben met het opbouwen van hennepkwekerijen en niet geïnformeerd te zijn over de situatie van de woning voor het aantreffen van de kwekerij. [A] voert aan dat slechts een kweek vast is komen te staan.
2.5. Eneco stelt dat de getuigenverklaring ondersteunt hetgeen reeds door Eneco is aangevoerd, omdat de getuige heeft verklaard dat zijn schatting gebaseerd is geweest op de aangetroffen, reeds geoogste hennepplanten, de vervuiling van de koolstoffilters, stof op de lampenkap en andere apparaten, en de kalkaanslag op de potten. De getuige heeft verklaard dat een kwekerij binnen twee weken kan worden opgebouwd. Eneco wijst erop dat tijdens de comparitie ook al ingegaan is op de opbouw van een kwekerij. Zij benadrukt dat een schatting met zich meebrengt dat altijd enige mate van onzekerheid is omtrent de uitkomst en dat de schatting aannemelijk gemaakt dient te worden.
2.6. De rechtbank overweegt dat de bewijsopdracht is gegeven in verband met de periode en in verband daarmee de hoeveelheid kweken die in het pand heeft plaatsgevonden. [B] heeft in verband hiermee niet meer verklaard dan dat hij een periode van 70 dagen voor een oogst hanteert en dat hij uitgegaan is van vier maal 70 dagen zonder rekening te houden met tussenliggende periodes voor op- en afbouw. Volgens hem kan een kwekerij binnen twee weken worden opgebouwd. De rechtbank is van oordeel dat Eneco met deze getuigenverklaring niet geslaagd is in het leveren van nader bewijs.
2.8. Met [A] is de rechtbank tevens van oordeel dat Eneco haar schatting op een te beperkt aantal indicatoren heeft gebaseerd. Immers in de schriftelijke bevindingen van [B] is alleen aangegeven dat de schatting op de mate van vervuiling gebaseerd. [B] verklaart in zijn verhoor nog dat ook de lampen die te zien zijn op foto nummer 4 bestoft zijn en dat dat er op wijst dat de lampen al langere tijd in gebruik zijn.
2.9. [B] heeft tijdens het verhoor toen hem een foto van twee koolstoffilters uit het pand werd getoond (foto 5) geconstateerd dat er ribbels op de filters te zien zijn. Hij heeft verklaard dat de mogelijkheid aanwezig is dat de ribbels het gevolg zijn van het feit dat de koolstoffilters eerst elders opgehangen zijn. De getuige heeft ook verklaard er vanuit te gaan dat de filters ter plaatste zijn gebruikt. De rechtbank merkt op dat hij echter niet heeft aangegeven op grond waarvan hij van deze veronderstelling uitgaat.
2.10. Eerder is door de rechtbank in haar tussenvonnis onder 5.3. bepaald dat [A] tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens Eneco. Daarnaast is vastgesteld dat buiten de meter om elektriciteit is afgenomen zodat de verbruikte elektriciteit niet geregistreerd is en het verbruik daarom geschat dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke schatting door Eneco aannemelijk gemaakt dient te worden en dat de onzekerheid die dat met zich meebrengt voor risico van [A] komt, nu hem een normschending verweten kan worden.
2.11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Eneco niet in haar onderbouwing voor vier kweken is geslaagd. Echter de rechtbank is wel van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er meer dan een kweek heeft plaatsgevonden.
2.12. Voor een nadere schatting acht de rechtbank het navolgende van belang. [A] heeft ter betwisting van de vier kweken aangevoerd dat de politie bij haar berekening van het wederrechtelijk voordeel uit is gegaan van drie oogsten. Nu [A] de schatting van de politie naar voren heeft gebracht, zal de rechtbank dit gegeven als factor meewegen bij haar schatting. Voor de schatting acht de rechtbank ook van belang de constatering van [B] ten aanzien van de hoge mate van vervuiling van de koolstoffilters en de lichte streep die op de filter van foto nummer 6 te zien is. Over die lichte streep heeft [B] verklaard dat deze waarschijnlijk is ontstaan omdat de filter eerst tegen iets anders heeft aangezeten en hij de filter voordat de foto genomen werd, omgedraaid heeft. De rechtbank overweegt dat deze lichte kleur niet meer voor zou komen als de filter elders opgehangen was geweest en de filter daar volledig vervuild was geraakt.
2.13. De rechtbank komt op grond van hetgeen hierboven is overwogen tot het oordeel dat een schatting van drie kweken in de periode van 28 februari 2004 tot 18 februari 2005 aannemelijk is geworden. Zij gaat uit van de periode vanaf 28 februari 2004 nu niet betwist is dat op die dag [A] in het pand elektriciteit geleverd heeft gekregen. Daarnaast is van belang dat de in het tussenvonnis onder 2.4. vermelde (onder)huurovereenkomst weliswaar op 1 mei 2004 is gedagtekend maar dat in die overeenkomst is opgenomen dat de huur per 15 februari 2004 is ingegaan, zodat de rechtbank er vanuit mag gaan dat de woning in februari 2004 in onderhuur is genomen. [A] heeft aangevoerd dat de door de getuige geconstateerde ribbels in een koolstoffilter mogelijk duidt op een eerder gebruik in een andere ruimte en de door [A] overgelegde schriftelijke verklaring van het bedrijf dat toen de rolluiken in het pand zijn geplaatst in augustus 2004 niets hebben waargenomen met betrekking tot een hennepkwekerij. De rechtbank merkt op dat als verweer door [A] tevens in aangevoerd dat hem is gebleken dat er diverse bouwkundige ingrepen zijn geweest in het pand, vermoedelijk om ontdekking van de kwekerij te voorkomen. De rechtbank concludeert hieruit dat er niet vanuit gegaan mag worden dat bij plaatsing van de rolluiken de kwekerij toen zichtbaar was. De rechtbank beschouwt hetgeen [A] heeft aangevoerd als een begin van een onderbouwde betwisting. Nu [A] deze verweren niet daarna met bewijs nader heeft onderbouwd, acht zij het aangedragen verweer onvoldoende om de schatting van drie weken als niet aannemelijk aan te kunnen beoordelen. De rechtbank zal op basis van de schatting van drie voltooide kweken, de vordering verder beoordelen. Overigens kan met deze schatting aangesloten worden bij de stelling van [A] dat de kwekerij op zijn vroegst vanaf medio juli 2004 in bedrijf is geweest nu dit dan een periode van 218 dagen zou zijn, ervan uitgaande dat er een beperkte tijd voor de opbouw van de kwekerij gebruikt is.
2.14. De berekening van de verbruikte elektriciteit op basis van vier kweken is niet betwist, zodat de rechtbank daar vanuit zal gaan in die zin dat zij zich baseert op drie kweken en daarom de berekening zal beperken tot 75 % van de aangegeven verbruikte elektriciteit. Zij zal derhalve uitgaan van een verbruik van 60.933,75 Kwh. Gelet op de getrapte kostenberekening van de afgenomen elektriciteit dient het bedrag van EURO 3.032,- voor de categorie van 50.000 tot 10.000.000 Kwh gewijzigd te worden in EUR 1.061,01. Dit brengt het totaal aan elektriciteitskosten op een bedrag van EUR 8.608,57. Hierbij komen de reeds in het tussenvonnis onder 5.9. toegewezen onderzoekskosten voor een bedrag van EURO 435,-.
2.15. [A] heeft aangevoerd dat een deel van de vordering van Eneco, ten bedrage van EURO 1.198,89, al voldaan is door [A] en dat deze vordering daarom dient te worden verminderd voor dit bedrag. Ter comparitie is aan de orde gekomen dat deze nota een retailnota zou zijn. De rechtbank ziet dit laatste bevestigd in het feit dat in een door Eneco overgelegde staat van de saldo-opbouw van [A] in de periode van 31 maart 2004 tot en met 23 augustus 2004, dus vóór 18 februari 2005, een rekeningsaldo van EURO 1.198,89 genoteerd staat. Het verweer wordt op dit punt dan ook verworpen.
2.16. De vordering ten bedrage van EURO 9.043,57 voor de buiten de meter om door Eneco geleverde elektriciteit ligt op grond van het voorgaande voor toewijzing gereed.
2.17. Nu reeds door de rechtbank bij tussenvonnis onder 5.3. geoordeeld is dat [A] toerekenbaar in strijd met artikel 18 en 19 van de algemene voorwaarden heeft gehandeld, ligt de vordering op grond van het artikel 21 van de algemene voorwaarden, zoals opgenomen in de Toepasselijkheidsverklaring, voor een boete van EURO 910,- voor toewijzing gereed.
2.18. De rechtbank zal de vordering voor de wettelijke rente over de vordering voor de geleverde elektriciteit en de boete zoals is gevorderd, vanaf 25 maart 2005 toewijzen. [A] voert aan dat hem nooit de wettelijke rente is aangezegd, ook niet nadat het bij Eneco bekend was waar hij woonde. De rechtbank overweegt dat [A] niet betwist dat Eneco op 9 maart 2005 een brief naar het pand heeft gestuurd geadresseerd aan [A] waarbij Eneco hem verzoekt binnen veertien dagen het totaalbedrag van EURO 12.385,58 aan Eneco over te maken en waarbij hem bij niet betaling, de wettelijke rente wordt aangezegd. De rechtbank is van oordeel dat Eneco voor de verzending van deze brief naar [A] uit mocht gaan van het adres van het pand. Het was immers het bij Eneco bekende woonadres van [A] dat [A] toen hij in 2004 de overeenkomst met Eneco aanging als woonadres heeft opgegeven. Overigens merkt de rechtbank ten overvloede op dat [A] op grond van artikel 6:83 van het Burgerlijk Wetboek reeds bij het ontstaan van de schade in verzuim is, zonder dat daar een ingebrekestelling aan vooraf dient te gaan.
2.19. De vordering van Eneco tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Eneco heeft onvoldoende onderbouwd dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat deze kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
2.20. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
2.21. [A] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Eneco worden begroot op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vast recht 303,00
- salaris advocaat 1.582,00 (3.5 × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.955,85
2.22. De rechter, ten overstaan van wie het getuigenverhoor is gehouden en die het tussenvonnis heeft gewezen, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met benoeming elders.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [A] om aan Eneco te betalen een bedrag van EUR 9.953,75 (negenduizendnegenhonderd en drieënvijftig euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 van het Burgerlijk Wetboek over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 25 maart 2005 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Eneco tot op heden begroot op EUR 1.955,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van de betekening van de uitspraak,
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Degenaar en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2009.?