vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 371306 / HA ZA 07-1539
zaaknummer / rolnummer: 380081 / HA ZA 07-2624
Vonnis in vrijwaringen van 25 februari 2009
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 371306 / HA ZA 07-1539 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HOOGHEEMRAADSCHAP DE STICHTSE RIJNLANDEN,
zetelend te Houten,
eiseres,
advocaat mr. V.H. Affourtit,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] POMPEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.M. Mac-Lean,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
E.W.W. TECHNISCHE BEDRIJVEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Slangen,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 380081 / HA ZA 07-2624
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
E.W.W. TECHNISCHE BEDRIJVEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. C.M. Slangen,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] POMPEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.M. Mac-Lean,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
HOOGHEEMRAADSCHAP DE STICHTSE RIJNLANDEN,
zetelend te Houten,
gedaagde,
advocaat mr. V.H. Affourtit.
Partijen zullen hierna het Hoogheemraadschap, [A] en EWW worden genoemd.
1. De procedure in beide vrijwaringszaken
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 november 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast, met de daarin genoemde processtukken en/of - handelingen,
- het proces-verbaal van comparitie van 18 maart 2008, met de daarin vermelde processtukken en/of -handelingen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
in beide vrijwaringszaken
2.1. [B] Beheer B.V. (verder [B]) handelt in beslag voor onder meer deuren en meubels. Zij heeft een bedrijfspand op een industrieterrein in Rhenen. In dat pand bevinden zich kantoren en magazijnen.
2.2. Het Hoogheemraadschap exploiteert een rioolwaterzuiveringsinstallatie (verder de zuiveringsinstallatie) op een terrein naast het perceel van [B]. Het terrein van het Hoogheemraadschap ligt ongeveer twee meter hoger dan het terrein van [B].
2.3. In 2004 vonden in opdracht van het Hoogheemraadschap werkzaamheden plaats aan de zuiveringsinstallatie. Het Hoogheemraadschap heeft [C] B.V. (verder [C]) ingeschakeld voor het voeren van de bouwdirectie en voor het schrijven van het bestek, waarin was vastgelegd welke werkzaamheden zouden moeten worden uitgevoerd en onder welke voorwaarden. Omdat een deel van de zuiveringsinstallatie tijdens de werkzaamheden buiten bedrijf zou worden gesteld, was in het bestek opgenomen dat een tijdelijke pompinstallatie zou worden geplaatst en dat er ook een storingsmelder diende te worden geïnstalleerd.
Daarover staat in het bestek, voor zover hier van belang, het volgende:
“82 TIJDELIJKE VOORZIENINGEN
8210 Tijdelijke pompinstallatie
(…)
821011 Aanbrengen noodpompinstallatie
De aannemer moet voor deze tijdelijke installatie de volgende onderdelen leveren, installeren en bedrijfsvaardig opleveren:
(…)
- In de (tijdelijke) schakelkast storingsmelder opnemen.
(…)
Elektrotechnische voorzieningen:
- Houten buitenopstellingskast (…) waarin aangebracht schakel- en besturingsapparatuur in kunststof kasten (…), voor het automatisch bedrijf van de tijdelijke pompinstallatie.
(…)
- Storingsmeldapparatuur.
- De aannemer moet zelf zorg dragen voor de voeding van de tijdelijke pompinstallatie.
(…)
821020 Instandhouden noodpompinstallatie
Betreft de noodpompinstallatie uit bestekspost nr 821011.
-inclusief onderhoud van de installatie.
-de aannemer moet 24 uur per dag bereikbaar zijn om eventuele storingen af te handelen en op te lossen.
-storing tevens doorbellen naar de opdrachtgever.
(…)”
2.4. Het Hoogheemraadschap heeft [D] Druten B.V. (verder [D]) als hoofdaannemer aangesteld. Deze heeft aan [A] opgedragen om de tijdelijke pompinstallatie te installeren die voorzien zou zijn van een telefonische alarmmelder. Daartoe heeft [D] aan [A] de desbetreffende pagina’s uit het bestek toegezonden.
[A] heeft in dit kader in februari 2004 onder meer twee pompen en een noodstroomvoorziening geïnstalleerd op het terrein van het Hoogheemraadschap. De noodstroomvoorziening bestond onder meer uit een aggregaat en een noodstroomaggregaat met automatische overname. Tussen het aggregaat en pompen zat een stroomverdeelkast (verder de paddenstoel).
2.5. Eveneens in 2004 voerde EWW, een elektrotechnisch bedrijf, op het terrein van het Hoogheemraadschap werktuigbouwkundige werkzaamheden uit.
2.6. Op 25 maart 2004 is aan het einde van de dag een storing opgetreden in de zuiveringsinstallatie doordat kortsluiting ontstond in de elektriciteitsvoorziening van de tijdelijke pompinstallatie. Hierdoor is een grote hoeveelheid rioolwater weggestroomd naar het bedrijfspand van [B].
2.7. Op 15 april 2005 heeft RISK Consultants (verder RISK) in opdracht van de verzekeraar van [B] een rapport van expertise uitgebracht over de overstroming. Daarin wordt de waterschade als gevolg van de overstroming berekend op EUR 84.187,= en de bedrijfsschade op EUR 13.954,=. In het rapport staat, voor zover hier van belang:
“(…)
REGRES
De eigenaar van de rioolwaterzuivering is Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (…).
Voor het voeren van de bouwdirectie heeft het Hoogheemraadschap in de arm genomen:
[C], afdeling Waterbouw en waterbehandeling
(…) Als hoofdaannemer voor het project heeft het Hoogheemraaadschap ingeschakeld:
[D]Druten Bouw B.V.
(…)
[D]Druten Bouw B.V. heeft als onderaannemer ingeschakeld:
[A] Pompen B.V.
(…)
[A] Pompen B.V. heeft de tijdelijke pompinstallatie met elektriciteitsvoorziening geplaatst. Tussen het aggregaat en de pompinstallatie heeft men een verdeelinrichting (“paddenstoel”) geplaatst. Ook heeft men, als omschreven in het bestek, de installatie voorzien van een storingsmelding. Deze heeft niet correct gefunctioneerd. Volgens mededeling heeft het bedrijf wel een storingsmelding binnen gekregen, maar kon men niet zien van welk project de storingsmelding afkomstig was.
Voor het realiseren van de werktuigbouwkundige installaties heeft het Hoogheemraadschap rechtstreeks opdracht verstrekt aan:
EWW Technische bedrijven B.V.
(…)
Medewerkers van EWW Technische bedrijven B.V. hebben op de verdeelinrichting van de tijdelijke elektriciteitsvoorziening een verlengsnoer aangesloten, Deze was volgens mededeling bedoeld voor het realiseren van een elektrische aansluiting van een schaftkeet. De haspel van dit verlengsnoer lag onbeschermd buiten, met de contactdozen naar boven gericht. Tijdens regenval is daardoor sluiting ontstaan, met het uitvallen van de pompinstallatie als gevolg.
(…)”
2.8. Op 28 oktober 2005 heeft E M N Expertise B.V. aan ING Bank Insurance Brokers, de verzekeraar van [A], een interim-rapport van expertise gezonden. Daarin staat, voor zover hier van belang:
“Relatie tussen betrokken partijen
In opdracht van het Hoogheemraadschap heeft een uitgebreide verbouwing alsmede nieuwbouw plaatsgevonden van de R.W.Z.I. Rhenen. [C], afdeling Waterbouw en Waterbehandeling, was door het Hoogheemraadschap ingeschakeld voor het voeren van de bouwdirectie, het schrijven van het bestek en dergelijke. De hoofdaannemer bij het project was [D] Druten Bouw B.V. (…)
(…)
[D] Druten Bouw B.V. heeft verzekerde ([A], rb.) ingeschakeld voor het leveren, aanbrengen en nadien weer verwijderen van een noodpompinstallatie tijdens een deel van de renovatiewerkzaamheden van de waterzuiveringsinstallatie. (…)
(…)
Evenement
Op 25 maart 2004 is de door verzekerde geleverde noodpompinstallatie uitgevallen, als gevolg waarvan het aangeboden rioolwater niet afgevoerd werd.
(…)
Oorzaak
Primair kon de waterschade bij tegenpartij ([B], rb.) ontstaan doordat de noodpompinstallatie was uitgevallen, als gevolg waarvan het aangeboden rioolwater uit een deel van de zuiveringsinstallatie niet werd weggepompt en over het terrein wegstroomde, onder ander naar tegenpartij.
De stroomvoorziening naar de noodpompinstallatie werd geleverd middels een aggregaat. Tussen het aggregaat en de pompen bevond zich een zogenoemde zwerfkast (…) met verschillende aansluitpunten voor elektrische apparaten. De besturing van de noodpompinstallatie was op deze zwerfkast van verzekerde aangesloten. Voorts bleek dat medewerkers van EWW Technische Bedrijven B.V. op deze zelfde zwerfkast een kabelhaspel hadden aangesloten, die diende als voeding voor de verwarming van de containerkeer van EWW. In deze kabelhaspel was op schadedatum volgens de informatie, die wij tot op heden ontvingen, een kortsluiting ontstaan. Als gevolg van deze kortsluiting zou de stuurspanning naar de pompen zijn uitgevallen, als gevolg waarvan de pompen ook niet meer functioneerden, De kortsluiting zou zijn ontstaan de medewerkers van EWW de haspel onbeschermd buiten hadden gelegd, met de contactdozen naar boven. Door regenval zou vervolgens sluiting in deze haspel zijn ontstaan, waardoor zeer waarschijnlijk de overspanningsbeveiliging van de zwerfkast is aangesproken en de stuurstroom van de besturing van de pompen is uitgevallen,
(…)
De noodpompinstallatie was, zoals reeds vermeld, voorzien van een telefoonmelder in geval van calamiteiten. Het uitvallen van de pompinstallatie was omstreeks 18.00 uur op schadedatum ontdekt doordat omwonenden het water hadden zien stromen. Om 18.30 uur was de heet [E] van [C] hiervan op de hoogte gesteld door één van deze omwonenden, waarna door hem is gebeld met de beheerder van R.W.Z.I., de heer [F]. Deze heeft de zaak weer doorgegeven aan de heer [G], de diensthebbende storingsmonteur. De heer [G] heeft de drie toevoergemalen uitgeschakeld waardoor de aanvoer van rioolwater stopte. Dit gebeurde volgens het verslag van de heer [E] om 18.50 uur.
(…)
Op diezelfde dag had verzekerde om circa 16.30 uur een melding gekregen van de storingsmelder, onderdeel van de pompinstallatie te Rhenen. De dienstdoende monteur heeft de storingsmelder teruggebeld en geen details doorgekregen. (…)
(…)”
2.9. Op 29 november 2005 heeft EWW aan de raadsman van [B] een brief geschreven waarin staat, voor zover hier van belang:
“Betreffende uw aansprakelijkheidstelling wijzen wij deze terstond af om de volgende reden.
Wij hebben inderdaad op de RWZI Rhenen gewerkt in opdracht van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden maar hebben totaal geen enkele werkzaamheden uitgevoerd voor de noodinstallatie.
(…)
Als deze noodinstallatie op welke manier dan ook in het ongerede is geraakt en daarmee schade heeft veroorzaakt aan uw cliënte, dan moet u zich wenden tot de opdrachtgever van deze installatie c.q. de aannemer/installateur.
(…)”
2.10. Op 28 januari 2009 heeft deze rechtbank vonnis gewezen in de hoofdzaak. In dat vonnis heeft de rechtbank de vordering van [B] tegen het Hoogheemraadschap en EWW toegewezen en hen (kort gezegd) hoofdelijk veroordeeld tot betaling van EUR 98.140,58 vermeerderd met rente en kosten. De zaak tussen [B] en [A] in de hoofdzaak is op hun verzoek doorgehaald.
in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: 371306 / HA ZA 07-1539
3.1. Het Hoogheemraadschap vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [A] en EWW hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van EUR 98.140,58, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 april 2004 tot de voldoening alsmede vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten van EUR 3.000,= vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 29 mei 2007 en met hoofdelijke veroordeling van [A] en EWW in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2. Daartoe stelt het Hoogheemraadschap het volgende. [A] heeft nagelaten een deugdelijk alarmsysteem te hanteren en maatregelen te treffen ter voorkoming van onbevoegdelijk gebruik door derden van de paddenstoel. [A] wist, of had moeten weten, dat het feit dat een storingsmonteur pas na twee uur bij de pompinstallatie kon zijn tot aanzienlijke schade kon leiden. Daarom is [A] aansprakelijk voor de gevolgen van de overstroming. EWW is aansprakelijk voor de gevolgen van de fout van haar werknemers die een kabelhaspel onbeschermd tegen weersinvloeden met de contactdozen naar boven in de open lucht heeft neergelegd en achtergelaten, waardoor kortsluiting is ontstaan die heeft geleid tot uitval van het stroomaggregaat waarop de pompinstallatie was aangesloten.
3.3. [A] voert verweer. Zij heeft in de eerste plaats aangevoerd dat aan de vorderingen in vrijwaring pas kan worden toegekomen indien de vorderingen van [B] in de hoofdzaak worden toegewezen. Voor het overige luidt het verweer van [A] als volgt. [A] heeft gecontracteerd met [D]. Overeengekomen is dat [A] een tijdelijke pompinstallatie zou leveren die voorzien zou zijn van een alarmsysteem. Dat heeft zij gedaan. In de voorwaarden bij de overeenkomst heeft [D] bedongen dat bij een alarmmelding binnen enkele uren reparatie zou plaatsvinden. In het bestek zijn evenwel geen voorwaarden aan de alarmmelding gesteld. Doorgaans geeft het alarmsysteem telefonisch, met een van tevoren geprogrammeerd en gesproken bericht, aan de dienstdoende storingsmonteur van [A] door waar zich een storing voordoet en wat de aard van de storing is. Ook verschijnt bij een melding normaalgesproken op het scherm van de storingsmonteur het mobiele nummer van het alarmsysteem, zodat de storingsmonteur het alarmsysteem kan terugbellen om de melding te verifiëren. De storingsmelding op 25 maart 2004 bevatte evenwel geen bericht. Toen de storingsmonteur het nummer terugbelde, kreeg hij geen contact. Het alarmsysteem werkte goed, maar door de kortsluiting is waarschijnlijk de hele installatie, ook het alarmsysteem, ontregeld.
Het alarmsysteem is niet ondeugdelijk. Nadat de storing was verholpen, vertoonde het geen mankementen. Het pomp- en alarmsysteem heeft na 25 maart 2004 zonder problemen gefunctioneerd.
De schade is niet het gevolg van het niet werken van het alarmsysteem, maar van het onbevoegdelijk en onzorgvuldig gebruik maken door EWW van de zwerfkast. [A] behoefde hierop niet bedacht te zijn. EWW is een door het Hoogheemraadschap te werk gesteld ervaren elektrotechnisch aannemersbedrijf. Van haar medewerkers had mogen worden verwacht dat zij beseffen dat een grote kans bestaat op kortsluiting indien men een verlengsnoer op een paddenstoel aansluit waar een pompinstallatie op is aangesloten, en vervolgens de haspel met de contactdozen naar boven onbeschermd buiten laat liggen. EWW, althans één of meerdere van haar werknemers, heeft moedwillig op onverantwoorde en onbevoegde wijze stroom afgetapt. [A] had geen maatregelen hoeven te nemen om dit te voorkomen.
De schade had kunnen worden voorkomen indien in het bestek was gevraagd om een potentiaal vrij contact – een sensor waarmee het waterpeil wordt geregistreerd – te installeren. Als het waterpeil dan een kritisch niveau bereikt, geeft de sensor een alarm- ofwel besturingssignaal af waardoor de toevoer van water zou zijn gestopt. In het bestek van [C], noch in de door [D] bedongen voorwaarden bij de huurovereenkomst met [A], is [A] verzocht om een dergelijk potentiaal vrij contact te leveren.
3.4. Het verweer van EWW luidt als volgt. De kortsluiting is niet aan haar te wijten. Zij wist niet en behoefde ook niet te weten dat de paddenstoel tussen het aggregaat en de pompinstallatie was gemonteerd en zij kon dus ook niet voorzien dat haar gedrag een overstroming tot gevolg zou hebben. Het is in de bouw gebruikelijk om gebruik te maken van elkaars paddenstoelen. EWW behoefde zich niet bewust te zijn van het risico dat zich een kortsluiting zou voordoen doordat zij gebruik maakte van de paddenstoel.
[A] had, bijvoorbeeld door een bord te plaatsen, moeten waarschuwen dat de paddenstoel niet voor algemeen gebruik was omdat hij was gemonteerd tussen het aggregaat en de noodpompinstallatie en dat een kortsluiting in het aggregaat tot uitval van de pompinstallatie zou leiden en dus tot een overstroming. Het alarmsysteem van de noodpompinstallatie werkte niet naar behoren. Er is ook sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarvan de gevolgen voor EWW niet waren te voorzien.
Het gebruik maken van elkaars paddenstoel maakt een overstroming niet onder alle omstandigheden zo waarschijnlijk dat EWW zich daarvan had behoren te onthouden.
in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: 380081 / HA ZA 07-2624
3.5. EWW vordert [A] en het Hoogheemraadschap te veroordelen om aan EWW te betalen datgene waartoe EWW in de hoofdzaak tegenover [B] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de proceskostenveroordeling, alsmede veroordeling in de kosten van het geding in deze vrijwaringszaak.
3.6. Hetgeen EWW daartoe stelt komt in grote lijnen overeen met haar verweer in de vrijwaringszaak met de nummers 371306 / HA ZA 07-1539. Daarnaast heeft zij nog aangevoerd dat [A] verantwoordelijk is voor het feit dat het alarmsysteem niet naar behoren werkte en dat zij daarom kan worden aangesproken voor vergoeding van de schade. Het Hoogheemraadschap moet voorts, als opdrachtgever van EWW, haar vrijwaren voor aanspraken van [B] die hun grond vinden in fouten van de hulppersonen van het Hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap heeft haar zorgplicht geschonden door onvoldoende toezicht te houden op deze hulppersonen.
3.7. Het verweer van [A] komt overeen met haar verweer in de vrijwaringszaak met nummer 371306 / HA ZA 07-1539 waarnaar wordt verwezen.
3.8. Het verweer van het Hoogheemraadschap luidt dat hij niet aansprakelijk is voor de fouten van [D] en/of EWW. Artikel 6:171 BW is in dit geval niet van toepassing. Dit artikel behelst een aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten die zijn ingeschakeld voor het uitoefenen van het bedrijf van de opdrachtgever en die zelf aansprakelijk zijn tegenover de derde voor bij die werkzaamheden begane fouten. [D] en EWW oefenden bij hun werkzaamheden voor het Hoogheemraadschap niet het bedrijf van het Hoogheemraadschap uit. Daarbij komt dat de overheid – en het Hoogheemraadschap kan als zodanig worden gekwalificeerd – geen bedrijf uitoefent in de zin van artikel 6:171 BW.
Het Hoogheemraadschap zelf valt evenmin iets te verwijten. Het aanleggen van een koppeling tussen de pompinstallatie en de aanvoergemalen is niet gebruikelijk en niet wenselijk, omdat dit het probleem zou verplaatsen. Het is bovendien duur. De aanleg en het onderhoud van het systeem van alarm- en storingsmelding behoort tot de verantwoordelijkheid van de uitvoerende aannemer. Onder deze omstandigheden behoefde het Hoogheemraadschap niet te zorgen voor een koppeling. Het Hoogheemraadschap heeft verder ook adequaat gereageerd op de melding van de storing.
4. De beoordeling
4.1. Omdat de twee vrijwaringszaken met elkaar verband houden zullen zij, omwille van de proceseconomie, gezamenlijk worden behandeld.
Voorop gesteld wordt dat de rechtbank de vordering van het Hoogheemraadschap in de vrijwaringszaak met de nummers 371306 / HA ZA 07-1539 leest als ware zij ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering in de hoofdzaak tegen het Hoogheemraadschap zal worden toegewezen. Nu de vordering in de hoofdzaak zowel tegen het Hoogheemraadschap als tegen EWW is toegewezen, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vorderingen in vrijwaring.
4.2. Het Hoogheemraadschap en EWW hebben beide [A] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de overstroming. Zij stellen dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld omdat zij geen deugdelijk functionerend alarmsysteem op de pompinstallatie heeft aangebracht. Nog daargelaten de vraag of het enkele niet aanbrengen van een deugdelijk alarmsysteem op een aan een derde verhuurde pompinstallatie kan worden aangemerkt als onrechtmatig handelen, wordt geoordeeld dat EWW en het Hoogheemraadschap onvoldoende hebben gesteld om te kunnen concluderen dat het alarmsysteem niet deugde.
Zij hebben daartoe onder meer verwezen naar het falen van het systeem op 25 maart 2004: de telefonische melding aan de storingsmonteur van [A] bevatte geen mededeling, waardoor de monteur niet adequaat kon reageren. Daarmee staat echter niet vast dat het systeem niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Het is immers niet uit te sluiten dat de melding aan de monteur onvolledig was door een oorzaak die buiten de macht van [A] lag. [A] heeft ook onbetwist aangevoerd dat bij een controle na het verhelpen van de kortsluiting, is gebleken dat de storingsmeldapparatuur goed functioneerde.
Het Hoogheemraadschap heeft er nog op gewezen dat de ondeugdelijkheid van het systeem ook volgt uit het feit dat de storingsmonteur pas na twee uur ter plaatse had kunnen zijn indien de apparatuur goed had gefunctioneerd. Hiermee gaat hij eraan voorbij dat de monteur in het geval van een deugdelijke melding telefonisch contact had kunnen opnemen met een medewerker van het Hoogheemraadschap, [C] of [D]. Deze zou sneller ter plaatse hebben kunnen zijn en het gemaal na korte tijd en nog voordat de overstroming grote vormen had aangenomen, hebben kunnen uitzetten. Ook dit kan dus niet leiden tot de conclusie dat het alarmsysteem niet voldeed.
EWW en het Hoogheemraadschap hebben verder gesteld dat [A] had moeten voorkomen dat derden gebruik zouden maken van de paddenstoel die het stroomaggregaat verbond met de noodpompinstallatie. Met [A] wordt geoordeeld dat zij er niet op bedacht hoefde te zijn dat werknemers van andere op het terrein van de waterzuiveringsinstallatie werkzame aannemers op een zodanige manier van de paddenstoel gebruik zouden maken dat daardoor kortsluiting zou kunnen ontstaan. Zij mocht ervan uitgaan dat deze werknemers zodanig deskundig zouden zijn en dat zij voldoende zorgvuldig te werk zouden gaan, dat zij niet een dergelijk risico zouden nemen indien zij gebruik zouden maken van de paddenstoel. Het feit dat [A] de paddenstoel niet heeft afgeschermd tegen het gebruik door derden op het terrein kan dan ook niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
De conclusie is dat [A] niet aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de overstroming, zodat de vorderingen tegen haar zullen worden afgewezen.
4.3. Het Hoogheemraadschap en EWW houden elkaar over en weer aansprakelijk voor de gevolgen van de overstroming. In het vonnis in de hoofdzaak van 28 januari 2009 is overwogen dat zij beiden aansprakelijk zijn, maar daarbij is niet bepaald hoe de aansprakelijkheid van de een zich verhoudt tot de aansprakelijkheid van de ander.
Daarover wordt als volgt overwogen.
Zoals in het vonnis van 28 januari 2009 bij de beoordeling van de hoofdzaak is overwogen, hebben zowel het Hoogheemraadschap als EWW een risico genomen door hun gedragingen. Het Hoogheemraadschap door al dan niet bewust na te laten een sensor in de zuiveringsinstallatie aan te (laten) brengen met een automatische koppeling naar de pompinstallatie, en EWW doordat haar medewerkers zo onzorgvuldig waren om een contactdoos, die was aangesloten op de paddenstoel die het aggregaat verbond met de noodpompinstallatie, met de opening naar boven in de open lucht te laten liggen. Op 25 maart 2004 heeft het risico dat het Hoogheemraadschap en EWW ieder namen, zich verwezenlijkt. Gelet op de omstandigheden zoals in het vonnis van 28 januari 2009 weergegeven, dienen de gevolgen hiervan voor rekening van beide partijen te worden gebracht.
Bij de verdeling van de schade over Het Hoogheemraadschap en EWW dient rekening te worden gehouden met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Daarbij is het volgende van belang. Van het Hoogheemraadschap mag worden verwacht dat hij als eigenaar van een zuiveringsinstallatie waar dagelijks vele kubieke meter water doorheen gaan, alles doet om overstromingen als die van 25 maart 2004 te voorkomen. Van medewerkers van een elektrotechnisch bedrijf zoals EWW kan worden verwacht dat zij zorgvuldig te werk gaan als zij op het terrein van hun opdrachtgever gebruik maken van een paddenstoel van een collega-aannemer. Hierbij geldt dat op het Hoogheemraadschap in deze een grotere verantwoordelijkheid rust dan op de medewerkers van een elektrotechnisch bedrijf, maar dat anderzijds de mate van de door de medewerkers van EWW aan de dag gelegde onzorgvuldigheid naar het oordeel van de rechtbank zeer groot is. Gelet op een en ander dient de schade naar het oordeel van de rechtbank voor 60 procent voor rekening te komen van het Hoogheemraadschap en voor 40 procent voor rekening van EWW.
Het Hoogheemraadschap en EWW zijn in de hoofdzaak hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het door [B] als schade gevorderde bedrag. De veroordelingen in de vrijwaringszaken zullen daarom afhankelijk worden gesteld van de voldoening door hen van hetgeen zij aan [B] in de hoofdzaak verschuldigd zijn, in die zin dat zij ieder gehouden zijn om uiteindelijk niet meer dan het aan hen toegerekende percentage van de hoofdsom van EUR 98.140,59 en de hoofdelijke proceskostenveroordeling van EUR 5.067,= te voldoen.
4.4. Nu het Hoogheemraadschap en EWW over en weer in het (on-)gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten in de vrijwaringszaken draagt. EWW en Het Hoogheemraadschap zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van [A] in de twee vrijwaringszaken. Deze kosten worden tot op heden in elk van de twee zaken begroot op EUR 710,50 in verband met salaris procureur (0,5 punt x tarief EUR 1.421,=).
5. De beslissing
De rechtbank
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 371306 / HA ZA 07-1539
5.1. veroordeelt EWW om, voor zover het Hoogheemraadschap voldoet aan de veroordeling in de hoofdzaak waarbij het Hoogheemraadschap aan [B] meer betaalt dan EUR 58.884,35 van de hoofdsom en EUR 3.040,20 van de proceskosten, aan het Hoogheemraadschap dit meerdere te betalen tot – voor wat betreft de hoofdsom – een bedrag van EUR 39.256,24 (negenendertigduizend tweehonderd zesenvijftig euro en vierentwintig eurocent) voor wat betreft de hoofdsom, alsmede de over dat deel van de hoofdsom betaalde wettelijke rente, en – voor wat betreft de proceskosten – tot een bedrag van EUR 2.026,80 (tweeduizend zesentwintig euro en tachtig eurocent),
5.2. veroordeelt het Hoogheemraadschap in de proceskosten in deze vrijwaring aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 710,50,
5.3. verklaart dit vonnis in deze vrijwaring tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de proceskosten in deze vrijwaring tussen het Hoogheemraadschap en EWW in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 380081 / HA ZA 07-2624
5.5. veroordeelt het Hoogheemraadschap om, voor zover EWW voldoet aan de veroordeling in de hoofdzaak waarbij EWW aan [B] meer betaalt dan EUR 39.256,24 van de hoofdsom en EUR 2.026,80 van de proceskosten, aan EWW dit meerdere te betalen tot – voor wat betreft de hoofdsom – een bedrag van EUR 58.884,35 (achtenvijftigduizend achthonderd vierentachtig euro en vijfendertig eurocent), alsmede de over dat deel van de hoofdsom betaalde wettelijke rente, en – voor wat betreft de proceskosten – tot een bedrag van EUR 3.040,20 (drieduizend veertig euro en twintig eurocent),
5.6. veroordeelt EWW in de proceskosten in deze vrijwaring aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 710,50,
5.7. verklaart dit vonnis in deze vrijwaring tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. compenseert de proceskosten in deze vrijwaring tussen EWW en het Hoogheemraadschap in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Vrakking en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2009.?