ECLI:NL:RBAMS:2009:BI6920

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
409688
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel openstaande belastingaanslagen

In deze zaak heeft eiser [A] verzet aangetekend tegen dwangbevelen die door de Belastingdienst Amsterdam zijn uitgevaardigd met betrekking tot openstaande belastingaanslagen. De rechtbank Amsterdam heeft op 3 juni 2009 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de rechtsvraag centraal staat of het verzet van [A] gegrond is. De rechtbank overweegt dat een beschikking van de overheid in beginsel formele rechtskracht heeft, mits er een rechtsgang heeft opengestaan die niet is benut of niet tot vernietiging heeft geleid. De rechtbank stelt vast dat [A] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, waardoor deze onherroepelijk zijn geworden en formele rechtskracht hebben gekregen. De rechtbank oordeelt dat het verzet van [A] ongegrond is, omdat de stellingen van [A] niet voldoende onderbouwd zijn en de dwangbevelen correct zijn geadresseerd. De rechtbank wijst het verzet af en veroordeelt [A] in de proceskosten, die zijn begroot op EUR 1.338,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de schorsende werking van het verzet niet kan herleven door het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 409688 / HA ZA 08-2806
Vonnis in hoofdzaak van 3 juni 2009
in de zaak van
[A],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. M. Dickhoff,
tegen
publiekrechtelijk lichaam
BELASTINGDIENST AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H. de Coninck- Smolders.
Partijen zullen hierna [A] en Belastingdienst Amsterdam genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 januari 2009, waarin ambtshalve een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] exploiteert de volgende twee hotels: Hotel Vincent van Gogh gevestigd aan de Van de Veldestraat 3A te Amsterdam en Hotel Acca International gevestigd aan de Van de Veldestraat 5 te Amsterdam.
2.2. In 2007 is bij hierboven genoemde hotels door Belastingdienst Amsterdam een boekenonderzoek verricht met betrekking tot de aanvaardbaarheid van aangiften loonbelasting en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005. Het daarop gebaseerde rapport van 11 december 2007 vermeldt voor zover relevant:
“De onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak (…)
Fiscaal is er dan ook sprake van een eenmanszaak.
De onderneming wordt voor rekening en risico gedreven door de heer [A].”
2.3. Op 21 december 2007 heeft de Inspecteur van Belastingdienst Amsterdam ambtshalve een naheffingsaanslag inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen 2004 opgelegd onder nummer 858.35.146.H46 (hierna te noemen aanslag 46) ten bedrage van EURO 49.305,-. Op 2 januari 2008 heeft de Inspecteur een ambtshalve naheffingsaanslag inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen 2005 opgelegd onder nummer 858.35.146.H56 (hierna te noemen aanslag 56) ten bedrage van EURO 160.600,-. De inspecteur heeft daarnaast in de periode 2007 – 2008 meerdere naheffingsaanslagen opgelegd.
2.4. Nadat aanslag 46 was opgelegd, is er door [A] alsnog aangifte bij de Belastingdienst Amsterdam gedaan. De inspecteur heeft toen naar aanleiding daarvan vragen aan [A] gesteld. Daar is nooit op gereageerd.
2.5. [A] heeft tegen de aanslagen 46 en 56 geen bezwaar ingesteld.
2.6. [A] staat vanaf 24 januari 2007 als bewoner ingeschreven bij het Bevolkingsregister op het adres Jan Luijkenstraat 31 te Amsterdam.
2.7. Omdat [A] de hem opgelegde naheffingsaanslagen niet betaalde, heeft Belastingdienst Amsterdam op 1 april 2008 voor aanslag 45 en op 16 april 2008 voor aanslag 56 dwangbevelen uitgevaardigd op het adres Jan Luijkenstraat 31 te Amsterdam ten aanzien van [A].
2.8. Belastingdienst Amsterdam heeft voor de belastingschuld van [A] op 3 juli 2008 executoriaal beslag laten leggen op de inventaris van de onder 2.1 genoemde hotels. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal is aangezegd dat de in beslag genomen roerende zaken worden verkocht. De verkoopdatum is nader bepaald op 26 augustus 2008 om 11:00 uur.
2.9. Ongeveer twee uur voor de geplande verkoop is [A] in verzet gekomen tegen de tenuitvoerlegging van onder meer de bovengenoemde dwangbevelen door dagvaarding van Belastingdienst Amsterdam op 26 augustus 2008 te 8:54 uur. Dit verzet heeft de geplande verkoop geschorst op grond van artikel 17 lid 2 Invorderingswet 1990 (IW).
2.10. De Rijksadvocaat heeft [A] op 3 september 2008, respectievelijk 17 november 2008 schriftelijk verzocht om door [A] bij het verzetschrift aangeboden vervangende zekerheden nader aan te duiden. Daarop is niet gereageerd door [A]. De mogelijkheid tot nadere aanduiding is nogmaals gegeven door Belastingdienst Amsterdam op 2 december 2008. [A] heeft hierop niet gereageerd. Zijn advocaat, mr. P.A. Caljé, heeft per brief op 2 december 2008 gereageerd met de mededeling dat [A] momenteel in het buitenland verblijft en hem nog niet heeft kunnen aangeven waaruit de vervangende zekerheid bestaat.
2.11. [B] van Belastingdienst Amsterdam heeft zijn collega [C] op 10 december 2008 per fax ondermeer bericht dat [A] voor de inkomstenbelasting geen te verrekenen verliezen heeft voor de jaren 2003 tot en met 2005.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, dat de door Belastingdienst Amsterdam uitgevaardigde dwangbevelen ten aanzien van de openstaande aanslagen op [A] buiten effect worden gesteld en dat de op grond van die dwangbevelen gelegde beslagen opgeheven worden, dat Belastingdienst Amsterdam zich ook verder onthoudt van invorderingsmaatregelen, met vergoeding van alle kosten die [A] dientengevolge heeft moeten maken, vermeerderd met de wettelijke rente en ook vergoeding van de proceskosten.
3.2. Volgens [A] zijn de opgelegde aanslagen te hoog en loopt er nog een boekenonderzoek met betrekking tot de jaren waarop de aanslagen betrekking hebben. De aanslagen zijn ook voor een deel te verrekenen met te verrekenen verliezen van vorige aanslagjaren. De aanstaande executie is daarom disproportioneel en of in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast zijn de dwangbevelen en aanzegging niet juist geadresseerd en betekend nu [A] ingeschreven staat op de Van der Veldestraat 3A/5 te Amsterdam.
3.3. Belastingdienst Amsterdam voert verweer en vordert de vorderingen van [A] niet ontvankelijk, althans het verzet uitvoerbaar bij voorraad ongegrond te verklaren en tot afwijzing van zijn overige vorderingen, met veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [A] heeft zich bij dagvaarding tegen meerdere dwangbevelen verzet. Op de comparitie is onweersproken door [A] naar voren gebracht dat het verzet nog uitsluitend gaat om de aanslagen 46 en 56. De rechtbank zal daar dan ook van uitgaan.
4.2. De rechtbank stelt het volgende voorop. Een van de overheid afkomstige beschikking heeft formele rechtskracht indien daartegen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en deze rechtsgang hetzij niet is benut, hetzij niet tot vernietiging van het besluit heeft geleid. In dat geval dient de burgerlijke rechter er in beginsel van uit te gaan dat de beschikking zowel wat haar wijze van totstandkoming als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften en de algemene rechtbeginselen. Dit geldt zelfs indien vast zou staan dat de beschikking zou zijn vernietigd als tijdig bezwaar zou zijn ingesteld. De aan het hiervoor weergegeven beginsel van formele rechtskracht verbonden bezwaren kunnen door bijzondere omstandigheden zo klemmend worden dat op dit beginsel, gelet op die bijzondere omstandigheden van het geval een uitzondering dient te worden gemaakt. Bij het aanvaarden van dergelijke uitzonderingen moet evenwel terughoudendheid worden betracht. Voorts kunnen in deze procedure bezwaren aan de orde komen tegen de wijze waarop de dwangsombeschikking is uitgevoerd.
4.3. In casu kan de stelling dat de dwangbevelen en aanzegging van de verkoop onjuist geadresseerd en betekend zijn, [A] niet baten alleen al niet omdat artikel 17, derde lid IW bepaalt dat het verzet niet kan zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet, de aanmaning of het dwangbevel niet is ontvangen.
4.4. Daarnaast stelt [A] dat de ambtshalve opgelegde belastingaanslagen in verband waarmee de dwangbevelen zijn uitgevaardigd ten onrechte, dan wel op een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
4.5. Artikel 17, derde lid IW bepaalt dat het verzet niet kan zijn gegrond op deze stelling. Dit sluit evenwel niet uit de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om te beoordelen of de belastingdienst, die in het kader van de invordering tot beslaglegging is overgegaan, daarmee heeft gehandeld in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur en derhalve onrechtmatig. Hiervan is sprake indien een aanslag zonder enige grond of tot een willekeurig bedrag is opgelegd, dan wel klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust. Bij haar beoordeling zal de rechtbank de volgende omstandigheden betrekken.
4.6. [A] heeft tegen de aanslagen 46 en 56 geen beroep of bezwaar ingesteld en komen daarmee onherroepelijk vast te staan. De aanslagen hebben derhalve formele rechtskracht gekregen.
4.7. Dat er volgens [A] nog boekenonderzoek loopt ten aanzien van de aanslagen is niet nader onderbouwd. De rechtbank zal hieraan voorbijgaan.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande het door [A] ingestelde verzet voor afwijzing gereed ligt.
4.9. Ook indien de overigens niet onderbouwde stellingen ten aanzien van verrekenbare verliezen en het bieden van vervangende zekerheid juist zouden zijn, zouden deze zonder nadere toelichting niet leiden tot het oordeel dat Belastingdienst Amsterdam in strijd gehandeld zou hebben met beginselen van behoorlijk bestuur.
4.10. [A] heeft ter onderbouwing van zijn overige vorderingen, in aanvulling op de hiervoor besproken stellingen, niets gesteld zodat dit ook tot afwijzing dient te leiden.
4.11. Belastingdienst Amsterdam heeft gevorderd te bepalen dat het door haar gevorderde afwijzende vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, zodat de schorsende werking op grond van artikel 17, tweede lid IW niet kan herleven door het eventueel instellen van hoger beroep tegen het onderhavige vonnis door [A]. Belastingdienst Amsterdam stelt dat [A] deze schorsende werking ontzegd zou moeten worden omdat hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid door met het verzet en het eventuele hoger beroep de schorsing van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel in te roepen. Het ingestelde verzet en ook het hoger beroep tegen de afwijzing daarvan is volgens de Ontvanger kansloos en heeft, mede gelet op de omstandigheid dat de inleidende dagvaarding twee uur voor de dreigende verkoop op 26 augustus 2008 aan Belastingdienst Amsterdam slechts tot doel had oneigenlijk gebruik te maken van de schorsende werking.
4.12. Uit artikel 17, tweede lid IW vloeit voort dat het verzet van een belastingplichtige in beginsel de tenuitvoerlegging van een dwangbevel schorst. Deze regel is tot stand gekomen ondanks de daaraan verbonden bezwaren die bij de parlementaire discussie door de minister naar voren zijn gebracht. In aanvulling hierop heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 8 juli 2007, LJN: BA1525 overwogen dat een belastingplichtige, die in verzet is gekomen tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel teneinde schorsing van de executie te bewerkstelligen, zijn bevoegdheid misbruikt door zich op schorsing van de tenuitvoerlegging te beroepen indien hij, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen zijn belang bij handhaving van schorsende werking van het verzet en het belang van de belastingdienst bij voortgang van de executie dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid de aan het verzet verbonden schorsing van de executie niet kan inroepen. Gelet op het feit dat voornoemde tweede lid tot stand is gekomen ondanks de naar voren gebrachte bezwaren kan alleen een zwaarwegend belang van de belastingdienst rechtvaardigen dat de schorsende werking van het verzet opzij wordt gezet. Hiervan kan sprake zijn indien het verzet, gelet op hetgeen de belastingplichtige heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingplichtige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Belastingdienst bij voortzetting van de tenuitvoerlegging.
4.13. Naar het oordeel van de rechtbank is van dit laatste in het onderhavige geval sprake, gelet op de zware eisen die worden gesteld aan het opzij zetten van de formele rechtskracht en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de overige stellingen, die ook als zij voldoende zouden zijn onderbouwd, geen kans van slagen zouden hebben. De rechtbank zal dan ook de vordering van Belastingdienst Amsterdam toewijzen.
4.14. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Belastingdienst Amsterdam worden tot op heden begroot op:
betaald vastrecht EUR 254,00
salaris advocaat 1.084,00 (2 punten x tarief II, EUR 542,00)
Totaal EUR 1.338,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart het verzet tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen ongegrond,
5.2. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.3. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Belastingdienst Amsterdam tot op heden begroot op EUR 1.338,00,
5.4. verklaart dit vonnis, wat het onder 5.1 en 5.3 bepaalde betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Degenaar en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2009.?