Parketnummer: 13/412417-08 (PROMIS)
Datum uitspraak: 17 juni 2009
van de politierechter, rechtbank [geboorteplaats], in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De politierechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2009.
De politierechter heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. O.J.M. van der Bijl en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J. Elte en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is telastegelegd dat hij
op of omstreeks 12 juni 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten (de in uniform geklede) [slachtoffer] (parkeercontroleur bij/van de Dienst Stadstoezicht), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, tijdens controlewerkzaamheden, (met kracht) eenmaal of meermalen met een vuist en/of met een hand in en/of op en/of tegen het gezicht/gelaat, in elk geval op en/of
tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 304 Wetboek van Strafrecht)
De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 juni 2008 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten de in uniform geklede [slachtoffer] (parkeercontroleur bij de Dienst Stadstoezicht), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, tijdens controlewerkzaamheden, (met kracht) met een vuist of met een hand in het gelaat, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestompt of geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.2 Waardering van het bewijs
3.2.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat het slachtoffer [slachtoffer] en zijn dienstdoende collega door verdachte en anderen werden geprovoceerd tijdens hun werk. Volgens de officier van justitie heeft [slachtoffer], nadat er een woordenwisseling had plaatsgevonden, hierop gereageerd door verdachte een ‘gooi’ te geven. Hoewel de officier van justitie dit gedrag als hoogst provocatief bestempelt, levert dit niet een strafbaar feit op. Volgens de officier van justitie heeft verdachte vervolgens een vuistslag gegeven tegen het hoofd van [slachtoffer], ten gevolge waarvan [slachtoffer] een bloedneus opliep. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat hij als een reflex op de ‘gooi’ van [slachtoffer] met zijn armen zwaaide en daarbij [slachtoffer] raakte, ongeloofwaardig. Het telastegelegde kan naar de mening van de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
3.2.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat slachtoffer [slachtoffer] als eerste een duw heeft gegeven. Hierop verloor verdachte zijn evenwicht en raakte hij in een reflex [slachtoffer]. Het letsel van [slachtoffer], zijnde een tand door de lip en een bloedneus, past naar de mening van de raadsman bij de afwerende beweging die verdachte gemaakt heeft. De raadsman is van mening dat verdachte [slachtoffer] niet opzettelijk heeft geslagen en dat hij geen strafbare handeling heeft gepleegd. [slachtoffer] reageerde echter op de reflex van verdachte door geweld tegen verdachte te gebruiken.
3.2.3 Het oordeel van de politierechter
De politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De politierechter benoemt uit deze bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 12 juni 2008 komt bij de politie een melding binnen dat een medewerker van de Dienst Stadstoezicht geslagen zou zijn. Verbalisanten treffen ter plaatse op de Lindengracht te Amsterdam getuige [getuige 1], werkzaam bij de Dienst Stadstoezicht, aan. Hij verklaart dat een man met een witte blouse zich dreigend begon op te stellen naar zijn collega. Daarna kwam er een andere man bijstaan. “Dat is de man die mijn collega heeft geslagen. Deze man gaf zomaar mijn collega een klap in zijn gezicht. Ik weet niet waarom hij dit deed”.
Verbalisant ziet een andere man van de Dienst Stadstoezicht, welke later bleek te zijn [slachtoffer]. Verbalisant ziet dat er bloed uit de neus van de man komt en dat de neus licht gezwollen is. [slachtoffer] verklaart: “Ik heb pijn in mijn neus en pijn op mijn lip. Ik heb een klap op mijn gezicht gehad van de man met de handdoek in zijn hand”. Deze man bleek later verdachte te zijn. Verdachte verklaart vervolgens: “Die man van Stadstoezicht heeft mij een klap in mijn gezicht gegeven. Ik heb een bloedneus door zijn klap”. Verbalisant ziet dat verdachte een bloedneus heeft. Zowel [verdachte] als [slachtoffer] worden hierop aangehouden.
[slachtoffer] verklaart in zijn aangifte dat verdachte hem ging uitschelden en dat hij zich hierop wegdraaide, maar hard aan zijn schouder werd getrokken, terwijl verdachte zei: “Ik zal je een lesje leren”. [slachtoffer] draaide zich om en kreeg direct een vuistslag in zijn gelaat op zijn neus ter hoogte van zijn ogen. “Het was onverwachts en met kracht. Ik raakte toch wat in paniek en duwde mijn handen naar voren om een mogelijk tweede aanval te voorkomen. Door deze klap werd ik gewond aan mijn neus en aan mijn bovenlip. Ik voelde direct pijn”.
Uit een letselverklaring van de huisarts blijkt dat [slachtoffer] ten gevolge van het incident een 1 cm lange snijwond links op de neusrug heeft en een wond met daaronder een kneuzing aan de binnenkant van de linker onderlip.
Verdachte verklaart bij de politie dat hij tijdens een discussie dicht tegenover de man van Stadstoezicht ([slachtoffer]) komt te staan en dat de man van Stadstoezicht hem een duw geeft. “Uit reactie heb ik vervolgens met twee handen van mij afgeduwd. Enkel omdat ik naar achteren viel heb ik hem in het gezicht geraakt. Een collega van de man haalt hem hierop weg, waarna ik zag dat de man bloedde in zijn gezicht. Vervolgens haalt de man uit het niets opeens naar mij uit”.
Ter terechtzitting van 3 juni 2009 blijft verdachte bij zijn eerder afgelegde verklaring. Voorts verklaart de getuige [getuige 2], de zwager van verdachte, ter terechtzitting dat hij en verdachte met de parkeercontroleurs stonden te bekvechten en dat verdachte opeens een ‘gooi’ kreeg van [slachtoffer], waarna verdachte zich verweert en [slachtoffer] in zijn gezicht raakt. Hierna haalt [slachtoffer] met zijn vuist uit naar verdachte.
Het voorgaande in overweging nemende acht de politierechter –anders dan de raadsman- wettig en overtuigend bewezen dat verdachte - kort samengevat - [slachtoffer], een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn functie, heeft mishandeld ten gevolge waarvan die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden en letsel heeft opgelopen.
De politierechter overweegt hieromtrent dat zowel verdachte als [slachtoffer] geweld hebben gebruikt tegen de ander en dat zij daar beiden pijn en letsel van hebben ondervonden. Beide partijen stellen zich op het standpunt dat de ander als eerste een klap heeft gegeven en dat zij zelf slechts hebben geduwd ter afwering. Uit het dossier is niet wettig en overtuigend vast te stellen wie begonnen is met slaan en hoe beide personen het letsel hebben opgelopen. De politierechter is van oordeel dat deze omstandigheid mee dient te wegen in het bepalen van de strafmaat, maar de strafbaarheid van het handelen van verdachte niet wegneemt.
4. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van de straf en maatregel
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 600 (zeshonderd euro) , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 (twaalf) dagen.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat deze eis gebaseerd is op de richtlijn van het Openbaar Ministerie, waarbij ten aanzien van delicten gepleegd tegen een gekwalificeerd slachtoffer dubbele strafeisen gevorderd worden ten opzichte van niet-gekwalificeerde slachtoffers. Ook in dit geval dient verdachte derhalve dubbel te worden gestraft.
De officier van justitie vordert de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor een bedrag van € 361,45, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem telastegelegde.
De raadsman voert voorts aan dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd en dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding refereert de raadsman zich aan het oordeel van de politierechter.
6.3 Het oordeel van de politierechter
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De politierechter overweegt als volgt.
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat mensen die zich schuldig maken aan geweld tegen ambtenaren in functie zwaarder moeten worden bestraft dan wanneer dat geweld gericht is tegen “gewone” burgers.
Het standpunt van de officier van justitie dat in dit soort zaken hoger dient te worden gestraft vindt steun in de wet. Artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht voorziet immers in deze speciale bescherming en bepaalt dat straffen in het geval van mishandeling van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening met een derde kunnen worden verhoogd. De wetgever heeft echter niet bepaald dat de strafwaardigheid bij ambtenaren als slachtoffers twee keer zo hoog is als bij “gewone” slachtoffers. In zoverre vindt het standpunt van de officier van justitie geen steun in de wet.
Recht dient te worden gedaan aan de strafwaardigheid van de concrete feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan, de gevolgen voor het slachtoffer en de maatschappij, en aan de persoon van de verdachte.
Mishandeling van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening of een aan een ambtenaar gelijkgesteld persoon is een ernstig feit. Het slachtoffer is hiermee in zijn persoonlijke integriteit geschaad en het feit heeft hem in een ongestoorde uitoefening van zijn taak als parkeercontroleur belemmert.
Naast het veroorzaken van pijn en letsel bij het slachtoffer zelf heeft verdachte voorts, door aldus te handelen, het openbaar gezag aangetast en de openbare veiligheid geschaad. De politierechter rekent dit verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte houdt de politierechter rekening met een Uittreksel Justitieel documentatieregister d.d. 18 maart betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte de afgelopen 5 jaar niet met justitie in aanraking is geweest.
De politierechter weegt voorts –anders dan de officier van justitie- in het voordeel van verdachte mee, dat het slachtoffer verdachte eveneens heeft mishandeld.
De politierechter is van oordeel dat, onverlet de ernst van het bewezenverklaarde, het slachtoffer in de uitoefening van zijn functie professioneler had kunnen en moeten handelen. In deze omstandigheid ziet de politierechter aanleiding om de opgelegde straf te matigen.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], deels van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 136,45 (honderdzesendertig euro vijfenveertig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.1 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling, ten aanzien van de schuldige die het misdrijf begaat tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 350 ( driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 7 (zeven) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], domicilie kiezende te Stadstoezicht Amsterdam, Postbus 551, 1000 AN te Amsterdam toe tot een bedrag van € 136,45 (honderdzesendertig euro vijfenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen de som van € 136,45 (honderdzesendertig euro vijfenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Radder, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. Heijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juni 2009.