ECLI:NL:RBAMS:2009:BI9985

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
427615 / KG ZA 09-1044 WT/EB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W. Tonkens-Gerkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een kater na overdracht aan een nieuw gezin

In deze zaak vordert een man de afgifte van zijn kater, die na een incident in het asiel is beland. De kater was in beslag genomen door de politie na een doorzoeking van de woning van de man, waarbij hij en zijn gezin in voorlopige hechtenis zaten. De kater werd op 10 januari 2008 naar het Dierenopvangcentrum Amsterdam (DOA) gebracht. De man heeft eerder geprobeerd de kater terug te krijgen via een klaagschrift, maar werd niet ontvankelijk verklaard omdat er geen sprake was van strafvorderlijk beslag. In deze procedure stelt de man dat DOA niet bevoegd was om de eigendom van de kater over te dragen aan een nieuw gezin, omdat hij nog steeds de eigenaar is. DOA voert aan dat de kater als gevonden zaak is behandeld en dat de eigendom op legale wijze is overgedragen aan het nieuwe gezin, dat te goeder trouw is. De voorzieningenrechter oordeelt dat, zelfs als DOA niet bevoegd was om de kater over te dragen, het nieuwe gezin beschermd is onder artikel 3:86 BW. De vordering van de man wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van DOA, die op EUR 1.078,00 zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 25 juni 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 427615 / KG ZA 09-1044 WT/EB
Vonnis in kort geding van 25 juni 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 25 mei 2009,
advocaat mr. M.D. Wisman te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING EXPLOITATIE DIERENOPVANGCENTRUM AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.N.E. Visser te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en DOA worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 16 juni 2009 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. DOA heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren aanwezig [eiser] met mr. Wisman en aan de zijde van DOA [directeur], directeur, en
[medewerkster], medewerkster, met mr. Visser.
2. De feiten
2.1. Op 7 januari 2008 heeft de politie in de woning van [eiser] aan het [adres] een doorzoeking verricht in verband met een melding dat in de woning een stoffelijk overschot lag. Op dat moment zaten [eiser], zijn echtgenote en hun zoon in voorlopige hechtenis. Bij deze doorzoeking heeft de politie in de woning, behalve het stoffelijk overschot, een kater aangetroffen, hierna ook wel aangeduid als [naam kat].
2.2. [naam kat] is nog diezelfde dag door de dierenambulance opgehaald en op
10 januari 2008 naar DOA gebracht.
2.3. Bij e-mail van 11 januari 2008 heeft een medewerker van DOA aan de regiopolitie Amsterdam-Amstelland geschreven:
“Wij hebben gisteren een kat binnen gekregen via de dierenambulance met als eigenaar Dhr. [persoon1] (een vriend en huisgenoot van [eiser], vzr.). (…) De kat zou 8-1-2008 opgehaald worden bij de Dierenambulance, dit is niet gebeurt en de kat is naar ons toe gebracht.
Wij zouden graag wat meer informatie willen over Dhr. [persoon1] hoe we hem het beste kunnen bereiken en wat de precieze bedoeling is dat er met de kat gebeurt.”
2.4. Nog diezelfde dag heeft DOA het volgende antwoord ontvangen:
“Ik wil je bij deze doorverwijzen naar het politiebureau Meer en Vaart (…). Dit ivm het overllijden van de eigenaar.”
2.5. Op 12 februari 2008 heeft DOA de kater – inmiddels omgedoopt tot [nwe naam kat] – bij een nieuw gezin geplaatst. Daartoe hebben DOA en het nieuwe gezin een plaatsingsovereenkomst gesloten. Volgens de tekst van die overeenkomst is de kater door DOA als verkoper verkocht en in eigendom overgedragen aan de koper voor een koopsom van EUR 85,00.
2.6. Eind maart 2008 heeft de dochter van [eiser] zich tevergeefs bij DOA gemeld om [naam kat] op te halen. In mei 2008 is [eiser] uit zijn detentie vrijgelaten en heeft hij zich eveneens tevergeefs tot DOA gewend.
2.7. Op 24 oktober 2008 heeft [eiser] een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, strekkende tot teruggave van [naam kat], ingediend bij deze rechtbank. Bij beschikking van 5 februari 2009 is [eiser] niet ontvankelijk in zijn beklag verklaard omdat geen sprake is van strafvorderlijk beslag in de zin van artikel 94 Sv. De beschikking luidt, voor zover van belang:
“(…) De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard dat de politiefunctionarissen in het kader van ‘zaakwaarneming’ de poes naar het asiel hebben laten brengen. Dit is gebruikelijk indien de eigenaar van een huisdier niet aanwezig is. Er is geenszins sprake van strafvorderlijk beslag. Klager dient zich te wenden tot het asiel en dat civielrechtelijk aan te spreken. (…)”
2.8. Bij brief van 31 maart 2009 heeft [eiser] DOA gesommeerd om [naam kat] zo snel mogelijk aan hem terug te geven. Tevens is DOA gesommeerd om naam, adres en telefoonnummer van de huidige bezitter van [naam kat] aan hem bekend te maken.
2.9. Bij brief van 2 april 2009 heeft DOA geantwoord geen gehoor te zullen geven aan de sommatie.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – kort gezegd – DOA te veroordelen tot primair teruggave aan hem van [naam kat] en subsidiair verstrekking aan hem van de naam, het adres en het telefoonnummer van de huidige bezitter van [naam kat], alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van DOA in de proceskosten.
3.2. Daartoe stelt [eiser], samengevat, als volgt. DOA heeft haar onderzoeksplicht geschonden door geen pogingen te doen om contact met de eigenaar van [naam kat] of met diens huisgenoten of nabestaanden te krijgen. Verder stelt hij dat DOA niet beschikkingsbevoegd was om de eigendom van [naam kat] aan de nieuwe bezitter over te dragen, zodat die overdracht niet rechtsgeldig is en [eiser] nog steeds de eigenaar van [naam kat] is. Door [naam kat] desondanks aan het nieuwe gezin mee te geven, heeft DOA onrechtmatig jegens hem gehandeld, aldus [eiser].
3.3. DOA voert verweer, waarop voor zover van belang hierna, bij de beoordeling, nader zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. DOA stelt zich op het standpunt van [eiser] geen spoedeisend, althans een niet voldoende zwaarwegend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening en dat deze reeds hierom dient te worden afgewezen. Dit verweer wordt verworpen. De enkele omstandigheid dat [eiser] niet dadelijk een kort geding heeft aangespannen om de kater terug te krijgen, ontneemt niet het spoedeisendheid karakter aan de vordering. [eiser] heeft immers eerder getracht de kater langs andere wegen terug te krijgen. Bovendien geldt dat indien komt vast te staan dat inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht, deze onrechtmatige toestand zo spoedig mogelijk dient te worden beëindigd. Met betrekking tot de belangenafweging geldt dat een belangenafweging niet op voorhand en geabstraheerd van de feiten kan worden verricht.
4.2. De stelling van [eiser], dat DOA haar verplichting niet is nagekomen om onderzoek te verrichten naar de herkomst van de kater, wordt verworpen. Uit de onder 2.3 genoemde e-mail blijkt dat DOA inlichtingen over de herkomst van de kater heeft ingewonnen. Uit de onder 2.4 aangehaalde e-mail blijkt dat de politie DOA heeft geïnformeerd dat de eigenaar overleden was. Zoals gebruikelijk in die gevallen – zo heeft DOA ter zitting toegelicht – is de kater gedurende een periode van veertien dagen in de pensionafdeling gehouden teneinde nabestaanden in de gelegenheid te stellen hem op te halen. In die periode heeft zich niemand namens [eiser] gemeld. Pas na het verstrijken van die termijn is de kater overgebracht naar de asielafdeling. Meer kan van DOA niet worden verwacht indien zij, zoals in dit geval, niet beschikt over telefoonnummers van huisgenoten of nabestaanden van de overledene. [eiser] heeft betoogd dat DOA navraag had moeten doen op het adres waar [naam kat] is opgehaald, maar vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat de onderzoeksplicht van DOA niet zo ver gaat.
4.3. Zoals uit de onder 2.7 genoemde beschikking blijkt, is de kater niet uit de woning van [eiser] verwijderd op grond van een strafvorderlijk beslag, maar uit het oogpunt van zaakwaarneming. Ingevolge de tussen de gemeente Amsterdam en DOA gesloten “Overeenkomst inzake de opvang van gevonden dieren gedurende wettelijke termijn” is de kater naar DOA gebracht. Daar is de kater gedurende veertien dagen in opdracht en voor rekening van de gemeente Amsterdam in bewaring gehouden. Daarna is deze volgens DOA met toepassing van artikel 5:8, derde lid BW in eigendom overgegaan op DOA. Sinds jaar en dag geschiedt de eigendomsoverdracht van gevonden dieren door de burgemeester aan DOA zonder verdere formaliteiten, aldus DOA. [eiser] bestrijdt dat de kater kan worden aangemerkt als een gevonden zaak als bedoeld in genoemd artikel. Hij stelt dat [naam kat] niet onbeheerd was omdat [persoon1], een huisgenoot van [eiser], op hem paste op het moment dat de dierenambulance hem meenam.
4.4. De vraag of de kater terecht is aangemerkt als een gevonden zaak vergt nader onderzoek, waarvoor dit kort geding zich niet leent. Het antwoord op die vraag kan echter in deze procedure in het midden blijven, omdat ook indien ervan wordt uitgegaan dat artikel 5:8 BW hier toepassing mist, zodat de burgemeester – en derhalve ook de opvolgend verkrijger DOA – niet bevoegd was om de eigendom van de kater over te dragen, het nieuwe gezin tegen beschikkingsonbevoegdheid van DOA wordt beschermd door het bepaalde in artikel 3:86 BW. Gesteld noch gebleken is dat het nieuwe gezin bij de eigendomsverkrijging van de kater niet te goeder trouw zou zijn. Verder moet de plaatsingsovereenkomst worden aangemerkt als een koopovereenkomst, zodat aan de beschermingsvoorwaarden uit dit artikel is voldaan. DOA heeft zich bij die overeenkomst immers verbonden om de kater aan het nieuwe gezin te geven, en het nieuwe gezin heeft daarvoor een geldbedrag betaald. Daarmee is voldaan aan de criteria van een koopovereenkomst. Dat de overeenkomst de titel ‘plaatsingsovereenkomst’ draagt – hetgeen door DOA is verklaard uit haar ervaring dat dierenliefhebbers het meenemen van een huisdier uit het asiel niet ervaren als “koop” – doet daaraan niet af. Het feit dat de beschikkingsbevoegdheid van de koper op grond van de plaatsingsovereenkomst enigszins is beperkt doordat de verkrijger zich moet verbinden het dier niet tegen betaling of gratis aan derden af te staan, is door DOA verklaard uit haar wens om handelaren te verhinderen de “beste” dieren uit het asiel te halen en te verhandelen. Ook dit doet aan het karakter van de koopovereenkomst niet af. Het betoog van [eiser], dat het betaalde bedrag niet moet worden aangemerkt als koopsom maar als kostenvergoeding, wordt verworpen. Dat DOA de van de kopers ontvangen gelden (deels) aanwendt voor gemaakte kosten, brengt dit nog niet mee. De slotsom is dat de eigendom van de kater niet langer berust bij [eiser], zodat hij geen recht heeft op afgifte daarvan. Evenmin heeft hij recht op de gegevens van de huidige eigenaar van de kater. De vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.
4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DOA worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.078,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van DOA tot op heden begroot op EUR 1.078,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Tonkens-Gerkema, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2009.?