2.3. Bij uitspraak van 11 maart 2009 heeft de voorzieningenrechter van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBB) het besluit van
17 december 2008 met ingang van 11 april 2009 geschorst en bepaald dat deze schorsing voortduurt tot het moment waarop het besluit van 17 december 2008 wordt ingetrokken of vervangen door een andere besluit, dan wel het geschil anderszins een einde heeft genomen. De voorzieningenrechter heeft daartoe, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“8.7. (…) Het moge, zoals de voorzieningenrechter reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 september 2007 (AWB 07/523, rechtspraak.nl, LJN: BB4274), zo zijn dat verweerder een mate van ruimte toekomt bij de beoordeling of er sprake is van voor de toepassing van – hier in samenhang gelezen met artikel 11 van de Stadsdeelverordening – artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet relevante toeristische aantrekkingskracht, maar die ruimte is niet onbeperkt. Zeker niet wanneer de in artikel 3, derde lid, van de Wet aan de raad geattribueerde, in dit geval vervolgens aan de deelraad gedelegeerde, bevoegdheid wordt geplaatst in het perspectief van de geschiedenis van de totstandkoming van de Winkelsluitingswet 1976 en vervolgens die van de Winkeltijdenwet, waarvan delen hiervoor onder rubriek 2.2 zijn weergegeven. In dat perspectief bezien kan de conclusie, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen andere zijn dan dat bij het vormen van het oordeel of er sprake is van toeristische aantrekkingskracht als hiervoor bedoeld door verweerder niet uit het oog mag worden verloren dat het hier een uitzondering betreft op de hoofdregel dat winkels op zondag in beginsel gesloten zijn.
Het voorgaande betekent dat de woorden "toerisme" en "aantrekkingskracht voor dat toerisme" strikt dienen te worden geïnterpreteerd, aangezien bij een andere benadering het verbod tot zondagsopenstelling zoals vervat in artikel 2, eerste lid, van de Wet, feitelijk illusoir zou worden gemaakt. Dat betekent dat wanneer natuur- of stedeschoon, toeristische recreatiecentra en toeristische evenementen zich niet in betekenende mate onderscheiden van datgene wat ter zake bij vele andere gemeenten voor handen is, deze omstandigheden op zichzelf noch tezamen de toeristische aantrekkingskracht kunnen vormen waarop artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet – en hier dus ook meergenoemd artikel 11 – het oog heeft, zulks omdat bij een andere interpretatie het uitzonderingskarakter van de desbetreffende bepaling teloor zou gaan. Het zal, zoals van regeringswege bij de behandeling van de Winkelsluitingswet 1976 en de Wet ook is aangegeven, moeten gaan om toeristische trekpleisters die, los van de gelegenheid tot winkelen, zelf in een in aanmerking te nemen mate ("publieksstroom"; memorie van toelichting bij de wijziging van de Winkelsluitingswet 1976, p. 8) toeristen naar de desbetreffende gemeente of de(e)l(en) van de gemeente trekken.
(…)
Specifiek ingaande op hetgeen in meergenoemde brief van het DB van 18 december 2008 aan burgemeester en wethouders van Amsterdam als de toeristische aantrekkingskracht van Amsterdam is gepresenteerd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Op basis van de in die brief genoemde aanwezigheid van een camping en diverse guesthouses, hotels en bed & breakfasts in Amsterdam-Noord kan op zichzelf niet aannemelijk worden geacht dat sprake is van relevant op Amsterdam-Noord gericht toerisme. Uit het feit dat in deze accommodaties toeristen verblijven, volgt immers nog niet dat deze toeristen daar verblijven met als doel Amsterdam-Noord te bezoeken, teminder nu dit stadsdeel (nog) niet over een echte, naar zal blijken, zogenoemde toeristische trekker beschikt.
De waterrecreatie in de vorm van een gratis tocht met de pont over het IJ en boot- en kanoverhuur onderscheiden zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in betekenende mate van de waterrecreatie die bij vele andere gemeenten voor handen is.
Op de NDSM-werf worden weliswaar van tijd tot tijd evenementen georganiseerd, maar dat deze tot gevolg hebben dat aldus een op Amsterdam-Noord gerichte stroom toeristen op gang is gekomen is niet aannemelijk geworden. Het moge voorts zo zijn dat de pannenkoekenboot jaarlijks 35.000 bezoekers weet te trekken, maar het feit dat die boot mede opereert vanuit Amsterdam-Noord wijst nog niet op het bestaan van op Amsterdam-Noord gericht toerisme.
De voorzieningenrechter acht evenmin aannemelijk gemaakt dat de bouwstijl en architectuur van de tuindorpen, noodwoningen, aan de Waterlandse Zeedijk gelegen dorpen, dan wel de restanten van het industriële en scheepsbouwverleden aan de noordelijke IJ oever, een in aanmerking te nemen, op Amsterdam-Noord gerichte, toeristenstroom trekt.
Voorts is in de brief van 18 december 2008 vermeld dat het gebied Waterland jaarlijks een stroom van één miljoen bezoekers trekt. Dit argument kan evenmin tot het door verweerder gewenste resultaat leiden. Deze, gestelde, stroom van bezoekers, ziet immers niet uitsluitend – verweerder betoogt dat ook niet – op het in stadsdeel Amsterdam-Noord gelegen deel van Waterland met de dorpen Ransdorp, Zunderdorp en Holysloot. Waterland bestrijkt immers tevens, zoals door verweerder ter zitting ook is toegegeven, minst genomen ook, het grondgebied van de gemeente Waterland. Mede gelet op het feit dat tot dit grondgebied, onder meer, Broek in Waterland, Marken en Monnickendam behoren, is het weinig aannemelijk dat deze stroom van één miljoen bezoekers is gericht op Amsterdam-Noord. Dat deze personen dóór het gebied Waterland voor zover dat behoort tot Amsterdam-Noord trekken, zoals van de zijde van verweerder ter zitting nog is opgemerkt, maakt enige gerichtheid op Amsterdam-Noord niet aannemelijk. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat wandelaars en fietsers naar en rond de dorpen Zunderdorp, Ransdorp en Holysloot in omvang en samenstelling kunnen worden aangemerkt als een op Amsterdam-Noord gerichte "stroom" toeristen.
De voorzieningenrechter voelt zich in dit oordeel gesterkt door de inhoud van de, inmiddels door de raad van de gemeente Amsterdam vastgestelde, beleidsnotitie "Ontdek Amsterdam!" van 14 oktober 2008.
(…)
8.8 Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het, voorlopige, oordeel dat al hetgeen verweerder heeft aangedragen, onvoldoende aannemelijk maakt dat er sprake is van een op Amsterdam-Noord of een gedeelte daarvan gericht toerisme in een omvang die voor toepassing van het hier toepasselijke, in de Wet en in de Stadsdeelverordening neergelegde, normatieve kader, relevant is. Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies.
Enerzijds moet ernstig worden getwijfeld aan de verbindendheid van artikel 11 van de Stadsdeelverordening, op welk artikel verweerder zijn besluit van 17 december 2008 heeft gebaseerd. Anderzijds is verweerder er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat ten aanzien van het stadsdeel Amsterdam-Noord sprake is van een toeristische situatie waarin met recht toepassing kan worden gegeven aan dat artikel in samenhang bezien met artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet.
Uit het dossier rijst het beeld op dat de aanwezigheid van een relevante mate van toerisme gericht op Amsterdam-Noord op dit moment meer een ambitie is dan een gegeven. Kenmerkend op dit punt is de volgende passage uit de beleidsnotitie "Ontdek Amsterdam!" (p. 26):
" Noord heeft nog nauwelijks bekendheid bij de toerist. "