ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ2892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-1387 HOREC, AWB 09-1388 HOREC, AWB 09-1389 HOREC en AWB 09-2354 HOREC
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegen de vergunningverlening voor een terras aan de voorzijde van een horeca-inrichting in strijd met bestemmingsplan en beleidsnota

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de vergunningverlening voor een terras aan de voorzijde van een horeca-inrichting in de gemeente Naarden. De verzoeker, een inwoner van Naarden, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunningen die zijn verleend aan het restaurant voor het exploiteren van een terras op de openbare weg. De rechter heeft vastgesteld dat de exploitatie van het terras in strijd is met het geldende bestemmingsplan en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Naarden. De rechter oordeelt dat de exploitatievergunning voor het terras aan de voorzijde had moeten worden geweigerd, omdat deze in strijd is met het bestemmingsplan. Tevens is de terrasvergunning verleend in strijd met de nota 'Terrassenbeleid in Naarden', die voorschrijft dat terrassen zoveel mogelijk op eigen terrein moeten worden geplaatst. De rechter heeft het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de gemeente om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de verzoeker. Daarnaast heeft de rechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de exploitatie van het terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting moet worden gestaakt tot zes weken na het te nemen besluit op bezwaar. De gemeente is ook verplicht om het griffierecht van de verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/1387 HOREC, AWB 09/1388 HOREC, AWB 09/1389 HOREC en AWB 09/2354 HOREC
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak tussen:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden, en
2. de burgemeester van de gemeente Naarden,
verweerders.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
Restaurant [naam], vergunninghouder.
1. Procesverloop
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van verweerder sub 1 van 22 oktober 2008 en het ingediende beroepschrift tegen het besluit van verweerder sub 2 van 19 februari 2009.
Bij besluit van 20 mei 2009 heeft verweerder sub 1 het bezwaar van verzoeker gericht tegen het besluit van 22 oktober 2008 gegrond verklaard. Verzoeker heeft bij brief van 27 mei 2009 beroep ingesteld en het petitum van het verzoek in die zin gewijzigd dat thans wordt verzocht hangende het beroep de gevraagde voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 mei 2009. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder is – met kennisgeving – niet verschenen. Vergunninghouder is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Inleidende bepalingen
2.1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.1.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de rechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de rechter van oordeel is dat na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.2. Achtergrond van het geding
2.2.1. Bij brief van 27 juli 2007 heeft vergunninghouder een vergunning aangevraagd voor een terras aan de achter- en voorzijde van het Restaurant [naam] (hierna: de horeca-inrichting) aan de [adres].
2.2.2. Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft verweerder sub 2 aan vergunninghouder op grond van artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Naarden (hierna: de APV) een exploitatievergunning verleend voor de horeca-inrichting. Hieronder valt de exploitatie van het terras aan de achterzijde van de horeca-inrichting. Voorts heeft verweerder sub 2 op grond van artikel 2.3.1.2, eerste lid, in samenhang met artikel 2.3.1.2, vijfde lid, van de APV een vergunning verleend voor het exploiteren van het terras aan de voorzijde op de openbare weg voor de seizoenen 2008, 2009 en 2010. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
2.2.3. Bij besluit van 22 oktober 2008 heeft verweerder sub 1 op basis van artikel 12, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Naarden Vesting 1999” (hierna: het bestemmingsplan) besloten een binnenplanse vrijstelling te verlenen voor diverse terrassen aan de voorzijde op of aan de openbare weg van de horecavestigingen, waaronder vergunninghouder, zoals ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
2.2.4. Bij besluit van 19 februari 2009 heeft verweerder sub 2 onder overname van het advies van de commissie bezwaarschriften van 29 januari 2009 het bezwaar gericht tegen het besluit van 10 oktober 2007 ongegrond verklaard (het bestreden besluit I).
2.2.5. Bij besluit van 20 mei 2009 (het bestreden besluit II) heeft verweerder sub 1 het bezwaar gericht tegen het besluit van 22 oktober 2008 gegrond verklaard. Het besluit van 22 oktober 2008 zal worden ingetrokken. Verweerder heeft daarbij overwogen dat dit niet betekent dat vergunninghouder het terras aan de voorzijde dient te verwijderen. Er zal een buitenplanse ontheffingsprocedure worden gestart en doorlopen om het betreffende terras te kunnen behouden.
2.2.6. Tegen de bestreden besluiten I en II heeft verzoeker beroep ingesteld. Tevens heeft hij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek strekt tot schorsing van de terrasvergunning en de binnenplanse vrijstelling.
2.3. Beoordeling van het geschil
2.3.1. De feiten en omstandigheden in de hoofdzaken, geregistreerd onder de procedurenummers AWB 09/1389 HOREC en AWB 09/2354 HOREC, vergen naar het oordeel van de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) geen nader onderzoek, zodat de rechter gebruik zal maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb en onmiddellijk uitspraak zal doen in de hoofdzaken. De rechter stelt vast dat tussen partijen uitsluitend in geschil is de vergunning en vrijstelling met betrekking tot het terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting.
2.4. Ten aanzien van het bestreden besluit I
2.4.1. De rechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder sub 2 aan vergunninghouder een exploitatievergunning voor een terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting heeft kunnen verlenen.
2.4.2. Met verweerder is de rechter van oordeel dat de exploitatievergunning zich uitstrekt tot de gehele horeca-inrichting. Aangezien het terras aan de voorzijde onderdeel uitmaakt van de horeca-inrichting heeft de verleende exploitatievergunning ook betrekking op dit terras.
2.4.3. De rechter overweegt voorts dat niet in geschil is dat het gebruik van de openbare weg ten behoeve van een terras ter plaatse in strijd is met het bestemmingsplan. Met de intrekking door verweerder sub 1 van het besluit van 22 oktober 2008, inhoudende de binnenplanse vrijstelling, is deze strijdige situatie thans niet meer gelegaliseerd.
2.4.4. In artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV is – voor zover hier van belang – bepaald dat een exploitatievergunning wordt geweigerd indien de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
2.4.5. Gelet op het bovenstaande is de rechter van oordeel dat verweerder sub 2 de exploitatievergunning voor zover betrekking hebbend op het terras aan de voorzijde had moeten weigeren. Het bestreden besluit I met betrekking tot de exploitatievergunning voor het terras aan de voorzijde kan reeds om deze reden niet in rechte standhouden.
2.4.6. De rechter ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verweerder sub 2 de voor het terras aan de voorzijde gevraagde terrasvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
2.4.7. In de artikelen 1.8 en 2.3.1.2, zesde lid, van de APV is opgenomen in welke gevallen verweerder sub 2 een terrasvergunning kan weigeren.
2.4.8. In de nota “Terrassenbeleid in Naarden”(hierna: de Beleidsnota) zijn de criteria neergelegd voor het beoordelen van een vergunningaanvraag voor een terras.
2.4.9. Voorop dient te worden gesteld dat verweerder sub 2 bij het verlenen van terrasvergunningen een ruime mate van beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt.
2.4.10. De rechter stelt vast dat strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan gelet op het toetsingskader neergelegd in APV en Beleidsnota geen grond oplevert om een terrasvergunning te weigeren.
2.4.11. Ten aanzien van de grief van verzoeker dat verweerder de terrasvergunning voor de voorzijde had moeten weigeren, omdat het terras een nadelige invloed heeft op de woon- en leefsituatie en een onaanvaardbare uitbreiding van de overlast met zich meebrengt overweegt de rechter het volgende.
2.4.12. In aansluiting op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) overweegt de rechter dat verweerder sub 2 bij de vergunningverlening het belang van de openbare orde en in verband daarmee het belang van de woon- en leefsituatie in de omgeving van het pand heeft betrokken. Eventuele “inrichtingsgebonden” geluidsoverlast kan in dit kader geen rol spelen, aangezien de hierop betrekking hebbende belangen worden beschermd door het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (Besluit van 20 mei 1998, Stb. 322). Het stemgeluid van terraspubliek dient te worden aangemerkt als inrichtingsgebonden geluidsoverlast (zie onder andere ABRS 24 juli 2002, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: AE5724 en ABRS 26 april 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: AW4000).
2.4.13. De door de onderhavige APV-bepalingen beschermde belangen hebben betrekking op “publieksgebonden” hinder, zoals verstoringen van de openbare orde. Hetgeen verzoeker aanvoert rechtvaardigt niet de verwachting dat het vergunde terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting zal leiden tot een zodanige verstoring van de woon- en leefsituatie in de omgeving van het pand en/of van de openbare orde, dat verweerder sub 2 niet in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen komen.
2.4.14. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat verlening van de terrasvergunning voor de voorzijde in strijd is met de Beleidsnota.
2.4.15. In paragraaf 3.2.4 van de Beleidsnota is vermeld dat binnen de Vesting een relatief tekort bestaat aan parkeerplaatsen, waardoor er druk is ontstaan op het gebruik ervan. Het gebruik van parkeerplaatsen voor andere doeleinden wordt dan ook als onwenselijk gezien. Echter, er bestaat een behoefte aan een terrasvoorziening. Veel horecaondernemers hebben echter niet genoeg ruimte om bezoekers van de Vesting te voorzien in een dergelijke gelegenheid. Derhalve dienen de terrassen (gedeeltelijk) op de openbare weg te worden geplaatst, waardoor het onvermijdelijk is, dat een en ander ten koste gaat van een aantal parkeervoorzieningen. Een stringent uitgiftebeleid is noodzakelijk. Om voor een terrasvergunning op de openbare weg in aanmerking te komen, dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
- Aan het pand grenst geen eigen grond, ofwel is de aangrenzende grond kleiner dan 9,90 m²;
- Het maximum aantal parkeerplaatsen die in gebruik zijn genomen in gebied 1 en 2 door terrassen is nog niet bereikt. Het maximum is 20 parkeerplaatsen.
2.4.16. In de toelichting bij paragraaf 3.2.4 van de Beleidsnota is vermeld dat met deze regels horecaondernemingen zoveel mogelijk worden aangespoord een plaats op eigen terrein in te nemen.
2.4.17. Uit de gedingstukken is gebleken dat vergunninghouder aan de achterzijde van de horeca-inrichting op eigen grond een terras heeft van ongeveer 40 m². De terrasvergunning voor de voorzijde van de horeca-inrichting is naar het oordeel van de rechter dan ook in strijd met de Beleidsnota verleend. De rechter overweegt daarbij dat uit de Beleidsnota en de toelichting niet valt op te maken dat met de zinsnede “aan het pand grenst geen eigen grond, ofwel is de aangrenzende grond kleiner dan 9,90 m²” slechts eigen grond aan de voorzijde van een horeca-inrichting wordt bedoeld. In de Beleidsnota is daartoe geen beperking opgenomen.
2.4.18. Gelet op het vorenstaande is de rechter van oordeel dat verweerder sub 2 de terrasvergunning voor het terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting had moeten weigeren. Het bestreden besluit I met betrekking tot de terrasvergunning voor het terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting kan om deze reden niet in rechte standhouden.
2.4.19. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit I vernietigd. Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit op het bezwaar van verzoeker te nemen.
2.4.20. De rechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of, in afwachting van het besluit op bezwaar, gelet op alle betrokken belangen, een voorlopige voorziening getroffen dient te worden.
2.4.21. Verweerder heeft in het bestreden besluit II tevens meegedeeld dat er een buitenplanse ontheffingsprocedure worden gestart en doorlopen om het terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting te kunnen behouden. De rechter is echter, gelet op de huidige stand van zaken, van oordeel dat er onvoldoende concreet zicht bestaat op legalisatie van de met het bestemmingsplan strijdige exploitatie van een terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting. Het enkele voornemen een buitenplanse ontheffingsprocedure te starten is daartoe onvoldoende. Daarbij komt nog dat de rechter gelet op bovenstaande overwegingen van oordeel is dat het verlenen van een terrasvergunning in strijd is met de Beleidsnota.
2.4.22. Gelet op het vorenstaande ziet de rechter, gelet op het belang van verzoeker, aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen, inhoudende dat het primaire besluit van 10 oktober 2007, voor zover deze betrekking heeft op de exploitatievergunning en terrasvergunning aan de voorzijde van de horeca-inrichting, wordt geschorst tot zes weken na het te nemen besluit op bezwaar. Dit betekent dat de exploitatie van het terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting dient te worden gestaakt.
2.4.23. Aan verzoeker dient het door hem betaalde griffierecht voor het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en het beroep te worden vergoed. De rechter ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
2.5. Ten aanzien van het bestreden besluit II
2.5.1. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder sub 1 het bezwaar van verzoeker gericht tegen het besluit van 22 oktober 2008 gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij meegedeeld dat het primaire besluit van 22 oktober 2008 zal worden ingetrokken.
2.5.2. De rechter gaat er gelet op de tekst van het bestreden besluit II vanuit dat de binnenplanse vrijstelling daadwerkelijk zal worden ingetrokken.
2.5.3. Gelet op het vorenstaande is de rechter van oordeel dat verzoeker geen procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep gericht tegen het bestreden besluit II. Het beroep tegen het bestreden besluit II is dan ook niet-ontvankelijk.
2.5.4. Gegeven het oordeel in de hoofdzaak wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, nu verzoeker daar geen belang meer bij heeft.
2.5.5. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechter geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond (AWB 09/1389 HOREC);
- vernietigt het bestreden besluit I;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van verzoeker met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe (AWB 09/1388 HOREC);
- schorst het besluit van 10 oktober 2007, voor zover dit betrekking heeft op de exploitatievergunning en terrasvergunning aan de voorzijde van de horeca-inrichting, tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de gemeente Naarden aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht, ad € 300,- (zegge: driehonderd euro), vergoedt.
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk (AWB 09/2354 HOREC);
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af (AWB 09/1387 HOREC).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Seijsener, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2009.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak – voor zover het betreft de zaken geregistreerd onder de procedurenummers AWB 09/1389 HOREC en AWB 09/2354 HOREC – hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB